Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

2.2.61.1 Criteria

2.2.61.1.1

De hoofding van klasse 6.1 omvat de stoffen waarvan men uit ervaring weet – of waarvan men na proefnemingen op dieren mag aannemen – dat ze schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van de mens of diens dood kunnen veroorzaken, en dit na een éénmalige of kortstondige inwerking (door inademen, opname via de huid of inslikken) van een betrekkelijk kleine hoeveelheid.
OPMERKING: Genetisch gemodificeerde micro-organismen en organismen moeten bij onderhavige klasse ingedeeld worden indien zij aan de voorwaarden ervan voldoen.

2.2.61.1.2

De stoffen en voorwerpen van klasse 6.1 zijn als volgt onderverdeeld :
T
Giftige stoffen zonder bijkomend gevaar en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten
 
T1
organische vloeistoffen
 
T2
organische vaste stoffen
 
T3
metaalorganische
 
T4
anorganische vloeistoffen
 
T5
anorganische vaste stoffen
 
T6
pesticiden, vloeistoffen
 
T7
pesticiden, vaste stoffen
 
T8
monsters
 
T9
andere giftige stoffen
 
T10
voorwerpen
TF
Giftige stoffen, brandbaar en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten
 
TF1
vloeistoffen
 
TF2
pesticiden, vloeistoffen
 
TF3
vaste stoffen
 
TF4
voorwerpen
TS
Vaste stoffen, giftig, voor zelfverhitting vatbaar
TW
Giftige stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen
 
TW1
vloeistoffen
 
TW2
vaste stoffen
TO
Giftige stoffen, oxiderend
 
TO1
vloeistoffen
 
TO2
vaste stoffen
TC
Giftige stoffen, bijtend en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten
 
TC1
organische vloeistoffen
 
TC2
organische vaste stoffen
 
TC3
anorganische vloeistoffen
 
TC4
anorganische vaste stoffen
 
TC5
voorwerpen
TFC
Giftige stoffen, brandbaar, bijtend
TFW
Giftige stoffen, brandbaar, die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen

Definities

2.2.61.1.3

In de zin van het ADR verstaat men onder:
LD50-waarde (gemiddelde letale dosis) voor de acute giftigheid bij het inslikken, de statistisch bepaalde dosis van een stof die, wanneer ze in één keer via orale weg toegediend wordt, in staat is om binnen de 14 dagen de helft van een groep jonge volwassen albinoratten te doden. De LD50-waarde wordt uitgedrukt in massa van de bestudeerde stof per eenheid lichaamsmassa van het dier dat aan de test wordt onderworpen (mg/kg).
LD50-waarde voor de acute giftigheid bij opname via de huid, die dosis van een stof die de grootste kans biedt om binnen de 14 dagen de helft van een groep albinokonijnen te doden, wanneer ze gedurende 24 uur voortdurend in contact met hun naakte huid wordt gebracht. Het aantal proefdieren moet voldoende groot zijn om statistisch betekenisvolle resultaten te bekomen en overeenstemmen met de goede farmacologische praktijk. Het resultaat wordt uitgedrukt in mg per kg lichaamsmassa.
LC50-waarde voorde acute giftigheid bij het inademen, die concentratie van damp, nevel of stof die de grootste kans biedt om binnen de 14 dagen de helft van een groep jonge volwassen mannelijke en vrouwelijke albinoratten te doden, wanneer deze hem gedurende één uur voortdurend inademen. Een vaste stof moet aan een beproeving onderworpen worden indien de kans bestaat dat ten minste 10 % van zijn totale massa uit stofdeeltjes bestaat die kunnen ingeademd worden, bijvoorbeeld indien de aërodynamische diameter van deze deeltjesfractie niet groter is dan 10 urn. Een vloeistof moet aan een beproeving onderworpen worden indien de kans bestaat dat er zich een nevel vormt bij lekkage uit de voor het vervoer gebruikte omsluiting. Zowel voor de vaste stoffen als voor de vloeistoffen moeten meer dan 90 massa- % van een monster dat voor de beproeving is klaargemaakt bestaan uit deeltjes die overeenkomstig de bovenstaande definitie ingeademd kunnen worden. Het resultaat wordt uitgedrukt in milligram per liter lucht voor stof en nevel en in milliliter per kubieke meter lucht (ppm) voorde dampen.

Klassificatie en indeling bij de verpakkingsgroepen

2.2.61.1.4

Afhankelijk van de mate waarin ze gevaarlijk zijn voor het vervoer moeten de stoffen van klasse 6.1 als volgt ingedeeld worden bij drie verpakkingsgroepen:
verpakkingsgroep I:
zeer giftige stoffen
verpakkingsgroep II:
giftige stoffen
verpakkingsgroep III:
in geringe mate giftige stoffen

2.2.61.1.5

De stoffen, mengsels, oplossingen en voorwerpen die bij klasse 6.1 ingedeeld zijn, worden in tabel A van hoofdstuk 3.2 opgesomd. De indeling van de niet in tabel A van hoofdstuk 3.2 met name genoemde stoffen, mengsels en oplossingen bij de gepaste rubriek van onderafdeling 2.2.61.3 en bij de gepaste verpakkingsgroep, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 2.1, dient op basis van de hiernavolgende criteria van 2.2.61.1.6 tot en met 2.2.61.1.11 te geschieden.

2.2.61.1.6

Bij het beoordelen van de giftigheidsgraad dient rekening te worden gehouden met de invloed op de mens zoals die bij gevallen van accidentele vergiftiging werd vastgesteld, en met de eigenschappen die eigen zijn aan deze of gene stof (vloeibare toestand, grote vluchtigheid, bijzondere geëigendheid voor opname via de huid, speciale biologische effekten).

2.2.61.1.7

Bij gebrek aan waarnemingen op de mens wordt de giftigheidsgraad bepaald aan de hand van informatie die uit proefnemingen op dieren voortkomt, en dit overeenkomstig de volgende tabel:
Verpakkingsgroep
Giftigheid bij inslikken LD50 (mg/kg)
Giftigheid bij opname via de huid LD50 (mg/kg)
Giftigheid bij inademen van stof en nevels LC50 (mg/l)
I
≤ 5
≤ 50
≤ 0,2
II
> 5 en ≤ 50
> 50 en ≤ 200
> 0,2 en ≤ 2
III (a)
> 50 en ≤ 300
> 200 en ≤ 1000
> 2 en ≤ 4
(a)
De traangasingrediënten moeten in verpakkingsgroep II opgenomen worden, zelfs indien de gegevens betreffende hun giftigheid overeenstemmen met de criteria van verpakkingsgroep III.

2.2.61.1.7.1

Wanneer een stof verschillende giftigheidsgraden bezit voor twee of meer wijzen van opname in het lichaam, wordt voor de indeling de hoogste giftigheidsgraad in aanmerking genomen.

2.2.61.1.7.2

De stoffen die beantwoorden aan de criteria van klasse 8 en waarvan de giftigheid bij het inademen van stofdeeltjes en nevels (LC50) overeenstemt met verpakkingsgroep I, mogen enkel maar bij klasse 6.1 ingedeeld worden indien terzelfdertijd de giftigheid bij het inslikken of bij opname via de huid ten minste overeenstemt met verpakkingsgroep I of II. Anders moet de stof wanneer nodig bij de klasse 8 ingedeeld worden (zie voetnoot 6 van 2.2.8.1.4.5).

2.2.61.1.7.3

De giftigheidscriteria bij het inademen van stofdeeltjes en nevels zijn gebaseerd op de LC50-waarde, bekomen na voortdurend inademen gedurende een uur; deze gegevens moeten gebruikt worden indien ze beschikbaar zijn. Wanneer echter alleen de gegevens betreffende de LC50-waarde na het inademen gedurende 4 uur bekend zijn, mogen deze waarden, na vermenigvuldigd te zijn met vier, in de plaats gesteld worden van het criterium hierboven; het viervoud van de LC50-waarde (4 uur) wordt m.a.w. geacht gelijkwaardig te zijn aan de LC50-waarde (1 uur).

Giftigheid bij inademen van dampen

2.2.61.1.8

Vloeistoffen die giftige dampen afgeven moeten bij de volgende groepen ingedeeld worden [de letter V geeft de concentratie weer van de verzadigde damp in lucht bij 20 °C en bij normale atmosferische druk (in ml/m3 lucht)]:
 
Verpakkingsgroep
 
Zeer giftig
I
als V ≥ 10 LC50 en LC50 ≤ 1000 ml/m3
Giftig
II
als V ≥ LC50 en LC50 ≤ 3000 ml/m3 en aan de criteria voor verpakkingsgroep I niet voldaan werd
In geringe mate giftig
III (a)
als V ≥ 1/5 LC50 en LC50 ≤ 5000 ml/m3 en aan de criteria voor verpakkingsgroep I en II niet voldaan werd.
(a)
De traangasingrediënten moeten in verpakkingsgroep II opgenomen worden, zelfs indien de gegevens betreffende hun giftigheid overeenstemmen met de criteria van verpakkingsgroep III.
Deze giftigheidscriteria bij het inademen van dampen zijn gebaseerd op de LC50 waarde, bekomen na voortdurend inademen gedurende één uur; deze gegevens moeten gebruikt worden indien ze beschikbaar zijn.
Wanneer echter alleen de gegevens betreffende de LC50 waarde na het inademen gedurende 4 uur bekend zijn, mogen deze waarden, na vermenigvuldigd te zijn met twee, in de plaats gesteld worden van de criteria hierboven; het dubbele van de LC50 waarde (4 uur) wordt m.a.w. geacht gelijkwaardig te zijn aan de LC50 waarde (1 uur).
SCHEIDINGSLIJNEN TUSSEN DE VERPAKKINGSGROEPEN GIFTIGHEID BIJ INADEMEN VAN DAMPEN
Op deze afbeelding worden de giftigheidscriteria grafisch voorgesteld, teneinde het klasseren te vergemakkelijken. Omwille van het gebrek aan precisie, dat eigen is aan het gebruik van grafieken, moet de klassering van producten die juist op of in de nabijheid van de scheidingslijnen vallen echter gecontroleerd worden met behulp van de numerieke criteria.

Mengsels van vloeistoffen

2.2.61.1.9

De mengsels van vloeistoffen die giftig zijn bij het inademen moeten overeenkomstig de hiernavolgende criteria bij de verpakkingsgroepen ingedeeld worden:

2.2.61.1.9.1

Indien de LC50-waarde gekend is van iedere giftige stof die in het mengsel voorkomt, kan de groep als volgt bepaald worden:
a)
Berekening van de LC50-waarde van het mengsel:
waarin fi = molaire fractie van de ide component van het mengsel,
LC5oi = gemiddelde dodelijke concentratie van de ide component in ml/m3.
b)
Berekening van de vluchtigheid van iedere component van het mengsel:
Vi = Pi ×
106
101,3
ml/m3
waarin Pj = partieeldruk van de ide component bij 20°C en bij de normale atmosferische druk, in kPa
c)
Berekening van de verhouding van de vluchtigheid tot de LC50:
d)
De berekende waarden van LC50 (mengsel) en van R dienen dan om de verpakkingsgroep van het mengsel vast te stellen:
Verpakkingsgroep I:
R ≥ 10 en LC50 (mengsel) ≤ 1000 ml/m3.
Verpakkingsgroep II:
R ≥ 1 en LC50 (mengsel) ≤ 3000 ml/m3, en het mengsel beantwoordt niet aan de criteria voor verpakkingsgroep I.
Verpakkingsgroep III:
R ≥ 1/5 en LC50 (mengsel) ≤ 5000 ml/m3, en het mengsel beantwoordt niet aan de criteria voor verpakkingsgroep I of II.

2.2.61.1.9.2

Indien de LC50-waarde van de giftige componenten niet gekend is, kan het mengsel met behulp van de hiernavolgende vereenvoudigde beproevingen inzake de giftigheidsdrempels bij een groep ingedeeld worden. In dit geval dient de meest restrictieve verpakkingsgroep bepaald, en voor het vervoer van het mengsel gebruikt te worden.

2.2.61.1.9.3

Een mengsel wordt slechts bij verpakkingsgroep I ingedeeld indien het aan de volgende twee criteria voldoet:
a)
Een staal van het vloeibaar mengsel wordt verdampt en zodanig met lucht verdund dat een testatmosfeer bekomen wordt met 1000 ml/m3 verdampt mengsel in de lucht. Tien albinoratten (vijf mannelijke en vijf vrouwelijke) worden gedurende een uur aan deze atmosfeer blootgesteld en vervolgens gedurende veertien dagen geobserveerd. Indien ten minste vijf van de dieren gedurende deze observatieperiode sterven, wordt aangenomen dat de LC50-waarde van het mengsel gelijk is aan of lager is dan 1000 ml/m3.
b)
Een staal van de damp, in evenwicht met het vloeibaar mengsel wordt met negen gelijke volumes lucht verdund om een testatmosfeer te vormen. Tien albinoratten (vijf mannelijke en vijf vrouwelijke) worden gedurende een uur aan deze atmosfeer blootgesteld en vervolgens gedurende veertien dagen geobserveerd. Indien ten minste vijf van de dieren gedurende deze observatieperiode sterven, wordt aangenomen dat het mengsel een vluchtigheid bezit die gelijk is aan of groter is dan 10 maal de LC50-waarde van het mengsel.

2.2.61.1.9.4

Een mengsel wordt slechts bij verpakkingsgroep II ingedeeld indien het aan de volgende twee criteria voldoet, en niet aan de criteria van verpakkingsgroep I:
a)
Een staal van het vloeibaar mengsel wordt verdampt en zodanig met lucht verdund dat een testatmosfeer bekomen wordt met 3000 ml/m3 verdampt mengsel in de lucht. Tien albinoratten (vijf mannelijke en vijf vrouwelijke) worden gedurende een uur aan deze atmosfeer blootgesteld en vervolgens gedurende veertien dagen geobserveerd. Indien ten minste vijf van de dieren gedurende deze observatieperiode sterven, wordt aangenomen dat de LC50-waarde van het mengsel gelijk is aan of lager is dan 3000 ml/m3.
b)
Een staal van de damp, in evenwicht met het vloeibaar mengsel, wordt gebruikt om een testatmosfeer te vormen. Tien albinoratten (vijf mannelijke en vijf vrouwelijke) worden gedurende een uur aan de testatmosfeer blootgesteld en vervolgens gedurende veertien dagen geobserveerd. Indien ten minste vijf van de dieren gedurende deze observatieperiode sterven, wordt aangenomen dat het mengsel een vluchtigheid bezit die gelijk is aan of groter is dan de LC50-waarde van het mengsel.

2.2.61.1.9.5

Een mengsel wordt slechts bij verpakkingsgroep III ingedeeld indien het aan de volgende twee criteria voldoet, en niet aan de criteria van verpakkingsgroep I of II:
a)
Een staal van het vloeibaar mengsel wordt verdampt en zodanig met lucht verdund dat een testatmosfeer bekomen wordt met 5000 ml/m3 verdampt mengsel in de lucht. Tien albinoratten (vijf mannelijke en vijf vrouwelijke) worden gedurende een uur aan deze atmosfeer blootgesteld en vervolgens gedurende veertien dagen geobserveerd. Indien ten minste vijf van de dieren gedurende deze observatieperiode sterven, wordt aangenomen dat de LC50-waarde van het mengsel gelijk is aan of lager is dan 5000 ml/m3.
b)
De dampconcentratie (vluchtigheid) van het vloeibaar mengsel wordt gemeten; indien deze gelijk is aan, of groter is dan 1000 ml/m3, wordt aangenomen dat het mengsel een vluchtigheid bezit die gelijk is aan, of groter is dan 1/5 van de LC50-waarde van het mengsel.

Berekeningsmethodes van de giftigheid van mengsels bij het inslikken en bij opname via de huid

2.2.61.1.10

Om de mengsels van klasse 6.1 in te delen en bij de gepaste verpakkingsgroep onder te brengen, overeenkomstig de giftigheidscriteria bij het inslikken en bij opname via de huid (zie 2.2.61.1.3), is het nodig om de acute LD50-waarde van het mengsel te berekenen.

2.2.61.1.10.1

Wanneer een mengsel slechts één enkel actief bestanddeel bevat, en de LD50-waarde daarvan gekend is, kan – bij gebrek aan betouwbare gegevens betreffende de acute giftigheid van het te vervoeren mengsel bij het inslikken en bij opname via de huid – de LD50-waarde bij het inslikken of bij opname via de huid op de volgende manier bekomen worden:
LD50-waarde van het preparaat =
LD50-waarde van het actief bestanddeel × 100
massa-percentage van het actief bestanddeel

2.2.61.1.10.2

Wanneer een mengsel meer dan één actief bestanddeel bevat, kan gebruik gemaakt worden van drie mogelijke methodes om zijn LD50-waarde bij het inslikken of bij opname via de huid te berekenen. De aanbevolen methode bestaat er in om betrouwbare gegevens met betrekking tot de acute giftigheid bij het inslikken en bij opname via de huid van het te vervoeren mengsel zelf te bekomen. Indien geen betrouwbare en preciese gegevens bestaan, wordt gebruik gemaakt van een van de volgende methodes:
a)
het preparaat indelen in functie van het gevaarlijkste bestanddeel, uitgaande van de veronderstelling dat dit in dezelfde concentratie aanwezig is als de totale concentratie van alle actieve bestanddelen;
b)
volgende formule toepassen:
CA
TA
+
CB
TB
+ ... +
CZ
TZ
=
100
TM
waarin:
C = de concentratie in percent van bestanddeel A, B, ... Z van het mengsel
 
T = de LD50-waarde bij het inslikken van bestanddeel A, B, ... Z
 
TM = de LD50-waarde bij het inslikken van het mengsel
OPMERKING: Deze formule kan ook gebruikt worden voor de giftigheid bij opname via de huid, op voorwaarde dat deze informatie op gelijksoortige wijze voor alle bestanddelen beschikbaar is. Het gebruik van deze formule houdt geen rekening met eventuele potentialisatie- of beschermingsfenomenen.

Indeling van de pesticiden (bestrijdingsmiddelen)

2.2.61.1.11

Alle actieve substanties van de pesticiden en hun preparaten, waarvan de LC50– en/of de LD50-waarden bekend zijn en die bij klasse 6.1 ingedeeld zijn, moeten bij de gepaste verpakkingsgroepen ingedeeld worden overeenkomstig 2.2.61.1.6 tot en met 2.2.61.1.9 hierboven. De substanties en preparaten die bijkomende gevaren vertegenwoordigen moeten overeenkomstig de tabel van overheersende gevaren in 2.1.3.10 ingedeeld worden en deel uitmaken van de gepaste verpakkingsgroep.

2.2.61.1.11.1

Indien de LD50-waarde bij het inslikken of bij opname via de huid van een preparaat van een pesticide niet bekend is, maar de LD50-waarde van het actief bestanddeel of de actieve bestanddelen wel, kan de LD50-waarde van het preparaat verkregen worden via de toepassing van de in 2.2.61.1.10 uiteengezette methode.
OPMERKING: Voor een aantal veel voorkomende pesticiden zijn de LD^-giftigheidsgegevens te vinden in de meest recente uitgifte van het document “The WHO Recommended Classification of Pesticides by hazard and guidelines to classification” dat bij het “International Programme on Chemical Safety” van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), CH-1211 Genève 27, Zwitserland kan bekomen worden. Ofschoon dit document als bron voor gegevens in verband met de LD50-waarde van pesticiden gebruikt kan worden, mag het classificatiesysteem ervan niet gebruikt worden voor de indeling ten gerieve van het vervoer der pesticiden of voor hun onderbrenging bij verpakkingsgroepen; deze moeten overeenkomstig de voorschriften van het ADR doorgevoerd worden.

2.2.61.1.11.2

De officiële benaming die voor het transport van het pesticide gebruikt wordt moet gekozen worden in functie van het actief bestanddeel, van de fysische toestand van het pesticide en van alle nevengevaren die het pesticide mogelijk kan bezitten (zie 3.1.2).

2.2.61.1.12

Wanneer de stoffen van klasse 6.1 door het toevoegen van andere stoffen naar andere gevaarscategorieën overgaan dan diegene waartoe de in tabel A van hoofdstuk 3.2 met name genoemde stoffen behoren, dienen deze mengsels of oplossingen ingedeeld te worden bij de rubrieken waartoe ze op basis van hun werkelijk gevaar behoren.
OPMERKING: Zie ook 2.1.3 voor de classificatie van oplossingen en mengels (zoals preparaten en afvalstoffen).

2.2.61.1.13

Op basis van de criteria van 2.2.61.1.6 tot en met 2.2.61.1.11 kan ook bepaald worden of de aard van een oplossing of mengsel, die met name genoemd is of een met name genoemde stof bevat, dusdanig is dat deze oplossing of dit mengsel niet onderworpen is aan de voorschriften van onderhavige klasse.

2.2.61.1.14

Stoffen, oplossingen en mengsels – met uitzondering van stoffen en preparaten die als pesticide gebruikt worden – die niet ingedeeld zijn als acuut giftig categorie 1, 2 of 3 volgens Verordening (EG) nr. 1272/2008 (44) , mogen aanzien worden als stoffen die niet behoren tot klasse 6.1.

(44)
Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (Publicatieblad van de Europese Unie nr. L 353 van 31 december 2008, p. 1-1355).