![]() | ![]() | |||||
Meer info | ||||||
OPMERKINGEN:
|
1. De stoffen met een vlampunt boven 35 °C, die overeenkomstig de criteria van het Handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling 32.2.5 de verbranding niet in stand houden, zijn geen stoffen van klasse 3; indien deze stoffen echter warm – bij temperaturen die ten minste gelijk zijn aan hun vlampunt – voor vervoer aangeboden en vervoerd worden, zijn ze stoffen van onderhavige klasse.
|
|
2. In afwijking van paragraaf 2.2.3.1.1 hierboven worden dieselolie, gasolie en lichte stookolie met inbegrip van de synthetisch vervaardigde producten met een vlampunt hoger dan 60 °C maar niet hoger dan 100 °C aanzien als stoffen van klasse 3, UN 1202.
|
|
3. De brandbare vloeistoffen die zeer giftig zijn bij het inademen, zoals gedefinieerd in paragrafen 2.2.61.1.4 tot 2.2.61.1.9, evenals de giftige stoffen met een vlampunt van 23 °C of hoger, zijn stoffen van klasse 6.1 (zie 2.2.61.1). Vloeistoffen die zeer giftig zijn bij het inademen worden geïdentificeerd als “giftig bij inademen” in hun officiële vervoersnaam in kolom (2) of door de bijzondere bepaling 354 in kolom (6) in tabel A van hoofdstuk 3.2.
|
|
4. De als pesticide gebruikte brandbare vloeistoffen en vloeibare preparaten, die zeer giftig, giftig of in mindere mate giftig zijn en waarvan het vlampunt gelijk is aan of hoger is dan 23 °C, zijn stoffen van klasse 6.1 (zie 2.2.61.1).
|
F
|
Brandbare vloeistoffen zonder bijkomend gevaar en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten:
|
|
|
F1
|
Brandbare vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60 °C;
|
|
F2
|
Brandbare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 60 °C die vervoerd of ten vervoer aangeboden worden bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan hun vlampunt (verwarmde stoffen).
|
|
F3
|
Voorwerpen die brandbare vloeistoffen bevatten
|
FT
|
Brandbare vloeistoffen, giftig:
|
|
|
FT1
|
Brandbare vloeistoffen, giftig;
|
|
FT2
|
Pesticiden.
|
FC
|
Brandbare vloeistoffen, bijtend.
|
|
FTC
|
Brandbare vloeistoffen, giftig, bijtend.
|
|
D
|
Ontplofbare vloeistoffen in niet explosieve toestand.
|
Verpakkingsgroep
|
Vlampunt (closed cup)
|
Begin van kooktraject
|
1
|
-
|
≤ 35°C
|
II
(a)
|
<23°C
|
> 35°C
|
III
(a)
|
≥ 23 °C en ≤ 60 °C
|
> 35°C
|
(a) |
Zie ook 2.2.3.1.4.
|
Geëxtrapoleerde kinematische vicositeit v (bij een afschuifsnelheid van bijna 0) mm2/s bij 23 °C
|
Uitlooptijd t in seconden
|
Diameter van het uitloop-stuk (mm)
|
Vlampunt, gesloten kroes
(°C)
|
20 < ν ≤ 80
|
20 < t ≤ 60
|
4
|
hoger dan 17
|
80 < ν ≤ 135
|
60 < t ≤ 100
|
4
|
hoger dan 10
|
135 < ν ≤ 220
|
20 < t ≤ 32
|
6
|
hoger dan 5
|
220 < ν ≤ 300
|
32 < t ≤ 44
|
6
|
hoger dan -1
|
300 < ν ≤ 700
|
44 < t ≤ 100
|
6
|
hoger dan -5
|
700 < ν
|
100 < t
|
6
|
geen limiet
|
(42) |
Bepaling van de viscositeit: Wanneer de betrokken stof niet-newtoniaans is, of wanneer de bepaling van de viscositeit door middel van een aftapbeker om andere redenen ongeschikt is, maakt men gebruik van een viscositeitsmeter met variabele afschuifsnelheid. Met dit toestel bepaalt men de dynamische viscositeitscoëfficiënt van de stof bij 23°C voor verschillende afschuifsnelheden; via een extrapolatie van de bekomen waarden bepaalt men de dynamische viscositeitscoëfficiënt bij de afschuifsnelheid 0. De aldus bekomen waarde, gedeeld door de soortelijke massa, geeft de schijnbare kinematische viscositeit bij een afschuifsnelheid van ongeveer 0.
|