Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

2.2.3 Klasse 3 Brandbare vloeistoffen
2.2.3.1 Criteria

2.2.3.1.1

De hoofding van klasse 3 omvat de stoffen, en de voorwerpen die stoffen van onderhavige klasse bevatten, die:
vloeibaar zijn overeenkomstig het eerste onderstreepje van de definitie “vloeistof” in 1.2.1;
bij 50 °C een dampspanning hebben van ten hoogste 300 kPa (3 bar) en bij 20 °C en de standaarddruk van 101,3 kPa niet volledig gasvormig zijn; en
een vlampunt bezitten van ten hoogste 60 °C (zie 2.3.3.1 voor de gepaste test).
De hoofding van klasse 3 omvat ook de vloeistoffen en de vaste stoffen in gesmolten toestand waarvan het vlampunt hoger is dan 60 °C en die warm – bij een temperatuur die ten minste gelijk is aan hun vlampunt – vervoerd worden of voor vervoer worden aangeboden. Deze stoffen worden ingedeeld bij UN 3256.
De hoofding van klasse 3 omvat ook vloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand. Vloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand zijn ontplofbare stoffen die zodanig in water of andere vloeistoffen opgelost of gesuspendeerd zijn dat een homogeen vloeibaar mengsel ontstaat dat geen explosieve eigenschappen meer bezit. Deze rubrieken zijn in tabel A van hoofdstuk 3.2 aangeduid met de volgende UN-nummers : 1204, 2059, 3064, 3343, 3357, 3379 en 3555.
OPMERKINGEN:
1. De stoffen met een vlampunt boven 35 °C, die overeenkomstig de criteria van het Handboek van testen en criteria, deel III, onderafdeling 32.2.5 de verbranding niet in stand houden, zijn geen stoffen van klasse 3; indien deze stoffen echter warm – bij temperaturen die ten minste gelijk zijn aan hun vlampunt – voor vervoer aangeboden en vervoerd worden, zijn ze stoffen van onderhavige klasse.
 
2. In afwijking van paragraaf 2.2.3.1.1 hierboven worden dieselolie, gasolie en lichte stookolie met inbegrip van de synthetisch vervaardigde producten met een vlampunt hoger dan 60 °C maar niet hoger dan 100 °C aanzien als stoffen van klasse 3, UN 1202.
 
3. De brandbare vloeistoffen die zeer giftig zijn bij het inademen, zoals gedefinieerd in paragrafen 2.2.61.1.4 tot 2.2.61.1.9, evenals de giftige stoffen met een vlampunt van 23 °C of hoger, zijn stoffen van klasse 6.1 (zie 2.2.61.1). Vloeistoffen die zeer giftig zijn bij het inademen worden geïdentificeerd als “giftig bij inademen” in hun officiële vervoersnaam in kolom (2) of door de bijzondere bepaling 354 in kolom (6) in tabel A van hoofdstuk 3.2.
 
4. De als pesticide gebruikte brandbare vloeistoffen en vloeibare preparaten, die zeer giftig, giftig of in mindere mate giftig zijn en waarvan het vlampunt gelijk is aan of hoger is dan 23 °C, zijn stoffen van klasse 6.1 (zie 2.2.61.1).

2.2.3.1.2

De stoffen en voorwerpen van klasse 3 zijn als volgt onderverdeeld:
F
Brandbare vloeistoffen zonder bijkomend gevaar en voorwerpen die dergelijke stoffen bevatten:
 
F1
Brandbare vloeistoffen met een vlampunt van ten hoogste 60 °C;
 
F2
Brandbare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 60 °C die vervoerd of ten vervoer aangeboden worden bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan hun vlampunt (verwarmde stoffen).
 
F3
Voorwerpen die brandbare vloeistoffen bevatten
FT
Brandbare vloeistoffen, giftig:
 
FT1
Brandbare vloeistoffen, giftig;
 
FT2
Pesticiden.
FC
Brandbare vloeistoffen, bijtend.
FTC
Brandbare vloeistoffen, giftig, bijtend.
D
Ontplofbare vloeistoffen in niet explosieve toestand.

2.2.3.1.3

De bij klasse 3 ingedeelde stoffen en voorwerpen zijn opgesomd in tabel A van hoofdstuk 3.2. De stoffen die niet met name zijn genoemd in tabel A van hoofdstuk 3.2 moeten overeenkomstig de bepalingen van onderhavige afdeling bij de gepaste rubriek van 2.2.3.3 en bij de gepaste verpakkingsgroep ingedeeld worden. In functie van hun gevaarsgraad voor het vervoer moeten de vloeistoffen van klasse 3 ingedeeld worden bij één van de volgende verpakkingsgroepen:
Verpakkingsgroep
Vlampunt (closed cup)
Begin van kooktraject
1
-
≤ 35°C
II (a)
<23°C
> 35°C
III (a)
≥ 23 °C en ≤ 60 °C
> 35°C
(a)
Zie ook 2.2.3.1.4.
Voor een vloeistof met een of meerdere bijkomende gevaren moet rekening gehouden worden met de verpakkingsgroep die aan de hand van de bovenstaande tabel wordt bekomen en met de verpakkingsgroep die gebaseerd is op de ernst van het bijkomend gevaar of de bijkomende gevaren; de indeling en de verpakkingsgroep volgen dan uit de bepalingen van de tabel van overheersende gevaren van 2.1.3.10.

2.2.3.1.4

De viskeuze ontvlambare vloeistoffen van klasse 3 zoals verven, email, lakverven, vernis, lijmen en onderhoudsproducten waarvan het vlampunt lager is dan 23 °C, mogen in overeenstemming met de procedures zoals beschreven in de sectie 32.3 van het derde deel van het handboek van testen en criteria, ingedeeld worden bij verpakkingsgroep III, dit op voorwaarde dat:
a)
De viscositeit (42) en het vlampunt in overeenstemming zijn met de volgende tabel:
Geëxtrapoleerde kinematische vicositeit v (bij een afschuifsnelheid van bijna 0) mm2/s bij 23 °C
Uitlooptijd t in seconden
Diameter van het uitloop-stuk (mm)
Vlampunt, gesloten kroes
(°C)
20 < ν ≤ 80
20 < t ≤ 60
4
hoger dan 17
80 < ν ≤ 135
60 < t ≤ 100
4
hoger dan 10
135 < ν ≤ 220
20 < t ≤ 32
6
hoger dan 5
220 < ν ≤ 300
32 < t ≤ 44
6
hoger dan -1
300 < ν ≤ 700
44 < t ≤ 100
6
hoger dan -5
700 < ν
100 < t
6
geen limiet
b)
minder dan 3 % van de laag doorschijnend oplosmiddel zich afscheidt tijdens de afscheidingsproef van het oplosmiddel;
c)
het mengsel of het eventueel afgescheiden oplosmiddel, niet beantwoorden aan de criteria van klasse 6.1 of klasse 8;
d)
de stoffen verpakt zijn in recipiënten waarvan de capaciteit 450 liters niet overschrijdt.
OPMERKING: Deze voorschriften zijn eveneens van toepassing op mengsels die niet meer dan 20 % nitrocellulose met een stikstofgehalte van niet meer dan 12,6 % in de droge stof bevatten. De mengsels die meer dan 20 % maar ten hoogste 55 % nitrocellulose met een stikstofgehalte van niet meer 12,6 % in droge stof bevatten, zijn stoffen ingedeeld bij UN 2059.
De mengsels met een vlampunt lager dan 23 °C en met:
ofwel meer dan 55 % nitrocellulose, ongeacht hun stikstofgehalte;
ofwel ten hoogste 55 % nitrocellulose met een stikstofgehalte van meer dan 12,6 % in de droge stof;
zijn stoffen van klasse 1 (UN-nummers 0340 of 0342) of van klasse 4.1 (UN-nummers 2555, 2556 of 2557).

2.2.3.1.5

Viskeuze vloeistoffen

2.2.3.1.5.1

Behalve voor de gevallen voorzien in 2.2.3.1.5.2, zijn viskeuze vloeistoffen
met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 23°C of hoger en gelijk aan of minder dan van 60°C;
die niet giftig, niet bijtend en niet milieugevaarlijk zijn;
die niet meer dan 20 % nitrocellulose bevatten, dit op voorwaarde dat de nitrocellulose niet meer dan 12,6 % stikstof (droge stof) bevat; en
die verpakt zijn in recipiënten met een inhoud gelijk aan of minder dan 450 liter;
niet onderworpen aan het ADR als:
a)
in de afscheidingsproef van het oplosmiddel (zie onderafdeling 32.5.1 van deel III van het Handboek van testen en criteria) de hoogte van de afgescheiden laag oplosmiddel kleiner is dan 3 % van de totale hoogte; en
b)
de uitlooptijd in de viscositeitsproef (zie onderafdeling 32.4.3 van deel III van het Handboek van testen en criteria) met een uitloopstuk van 6 mm diameter gelijk of hoger is dan:
i)
60 seconden, of
ii)
40 seconden als de viskeuze stoffen niet meer dan 60 % stoffen van de klasse 3 bevatten.

2.2.3.1.5.2

De viskeuze vloeistoffen die ook milieugevaarlijk zijn maar die alle andere criteria vervullen die opgenomen zijn in 2.2.3.1.5.1, zijn aan geen enkele andere bepaling van het ADR onderworpen als ze vervoerd worden in enkelvoudige of gecombineerde verpakkingen die per enkelvoudige verpakking of binnenverpakking een nettohoeveelheid bevatten van lager of gelijk aan 5 liter, dit op voorwaarde dat deze verpakkingen voldoen aan de algemene bepaling van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.4 tot 4.1.1.8.

2.2.3.1.6

Wanneer stoffen van klasse 3 door het toevoegen van andere stoffen naar andere gevaarskategorieën overgaan dan deze waartoe de in tabel A van hoofdstuk 3.2 met name genoemde stoffen behoren, dienen deze mengsels of oplossingen ingedeeld te worden bij de rubrieken waartoe ze op basis van hun werkelijk gevaar behoren.
OPMERKING: Zie ook 2.1.3 voor de classificatie van oplossingen en mengsels (zoals preparaten en afvalstoffen).

2.2.3.1.7

Op basis van de testprocedures volgens 2.3.3.1 en 2.3.4 en de criteria van 2.2.3.1.1 kan ook bepaald worden of de aard van een mengsel of oplossing, die met name genoemd is of een met name genoemde stof bevat, dusdanig is dat deze oplossing of dit mengsel niet onderworpen is aan de voorschriften van onderhavige klasse (zie ook 2.1.3).

(42)
Bepaling van de viscositeit: Wanneer de betrokken stof niet-newtoniaans is, of wanneer de bepaling van de viscositeit door middel van een aftapbeker om andere redenen ongeschikt is, maakt men gebruik van een viscositeitsmeter met variabele afschuifsnelheid. Met dit toestel bepaalt men de dynamische viscositeitscoëfficiënt van de stof bij 23°C voor verschillende afschuifsnelheden; via een extrapolatie van de bekomen waarden bepaalt men de dynamische viscositeitscoëfficiënt bij de afschuifsnelheid 0. De aldus bekomen waarde, gedeeld door de soortelijke massa, geeft de schijnbare kinematische viscositeit bij een afschuifsnelheid van ongeveer 0.
2.2.3.2 Stoffen die niet tot het vervoer zijn toegelaten

2.2.3.2.1

De stoffen van klasse 3 die gemakkelijk in peroxides omzetten (zoals de ethers of sommige zuurstofhoudende heterocyclische stoffen), zijn niet tot het vervoer toegelaten indien hun peroxidegehalte meer dan 0,3 % bedraagt, omgerekend in waterstofperoxide (H2O2). Het peroxidegehalte wordt bepaald zoals opgegeven in 2.3.3.3.

2.2.3.2.2

De chemisch onstabiele stoffen van de klasse 3 mogen slechts voor vervoer aangeboden worden indien alle noodzakelijke voorzorgen werden getroffen die nodig zijn om onder normale vervoersomstandigheden een eventuele gevaarlijke decompositie of gevaarlijke polymerisatie te verhinderen. Voor de voorzorgen die moeten gevolgd worden om een polymerisatie te vermijden, zie bijzondere bepaling 386 van hoofdstuk 3.3. Daartoe moet men er in het bijzonder op toezien dat de recipiënten en de tanks geen enkele stof bevat die deze reacties kunnen bevorderen.

2.2.3.2.3

De andere vloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand dan die welke met name genoemd zijn in tabel A van hoofdstuk 3.2 zijn niet tot het vervoer toegelaten als stoffen van klasse 3.
2.2.3.3 Lijst van de collectieve rubrieken