Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

1.1.3.2 Vrijstellingen die samenhangen met het vervoer van gassen
De voorschriften van het ADR zijn niet van toepassing op het vervoer van:
a)
gassen vervat in de reservoirs of brandstofflessen van een voertuig dat een transportoperatie uitvoert, en die dienen voor de voortstuwing daarvan of voor de werking van zijn bijzondere uitrusting (bijvoorbeeld koelinrichtingen) en die gebruikt worden of bedoeld zijn voor gebruik gedurende het vervoer.
De gassen mogen vervoerd worden in vaste reservoirs of brandstofflessen, rechtstreeks verbonden met de motor of met de hulpuitrusting van het voertuig of in verplaatsbare drukrecipiënten en conform aan de desbetreffende reglementaire bepalingen.
De totale capaciteit van de reservoirs of brandstofflessen van een transporteenheid, inclusief de reservoirs die toegelaten zijn conform 1.1.3.3 a), mag de hoeveelheid energie (MJ) of de massa (kg) die overeenkomst met een energie-equivalent van 54.000 MJ, niet overschrijden.
OPMERKINGEN: 1. De waarde van 54.000 MJ voor het energie-equivalent komt overeen met de limiet van 1.1.3.3 a) (1500 liter). Voor wat betreft het energie-inhoud van de brandstoffen, zie de volgende tabel:
Brandstof
Energie-inhoud
Diesel
36 MJ/liter
Benzine
32 MJ/liter
Aardgas/Biogas
35 MJ/[Nm3 (a)
Vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG)
24 MJ/liter
Ethanol
21 MJ/liter
Biodiesel
33 MJ/liter
Emulsiebrandstof
32 MJ/liter
Waterstof
11 MJ/[Nm3 (a)
(a)
1Nm3 verwijst naar Normaal kubieke meter: de hoeveelheid gas dat 1m3 inneemt bij een temperatuur van 0°C en druk van 1,01325 bar (0,101325 MPa).
De volgende totale capaciteit mag niet overschreden worden
1080 kg voor LNG en CNG;
2250 liter voor LPG.
2. Iedere container die voorzien is van een uitrusting die bestemd is om te functioneren gedurende het vervoer en vastgezet is op een voertuig, wordt beschouwd als een integraal onderdeel van het voertuig en geniet van dezelfde uitzonderingen voor wat betreft de brandstof die nodig is voor het functioneren van de uitrusting.
b)
(Afgeschaft);
c)
gassen van de groepen A en O (overeenkomstig 2.2.2.1), indien hun druk in het recipiënt of in de tank, bij een temperatuur van 20 °C, niet hoger is dan 200 kPa (2 bar) en indien het gas geen vloeibaar gemaakt gas of sterk gekoeld, vloeibaar gemaakt gas is; dit geldt voor alle types van recipiënten of tanks, bijvoorbeeld ook voor de verschillende onderdelen van de machines of van de apparaten;
OPMERKING: deze vrijstelling is niet van toepassing op lampen. Voor lampen, zie 1.1.3.10.
d)
gassen vervat in de uitrusting die voor de werking van het voertuig gebruikt wordt (bijvoorbeeld brandblusapparaten), met inbegrip van de wisselstukken (bijvoorbeeld opgepompte banden); deze vrijstelling geldt ook voor opgepompte banden die als lading vervoerd worden;
e)
gassen die zich in bijzondere inrichtingen van de voertuigen bevinden en voor de werking van deze inrichtingen tijdens het vervoer nodig zijn (koelsystemen, viskaren, verwarmingsapparaten, enz.), evenals de reserverecipiënten voor dergelijke inrichtingen en de lege, niet gereinigde omruilrecipiënten die met dezelfde transporteenheid vervoerd worden;
f)
gassen die zich in voedingswaren bevinden (met uitzondering van UN 1950), met inbegrip van koolzuurhoudende dranken; en
g)
gassen die zich in ballen bevinden die bestemd zijn voor gebruik bij sporten.
h)
(Afgeschaft)