Meer info
 

30/11/11 KB Veiligheidsvoorschriften kerninstallaties
Koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties

Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 augustus 1995 en van 22 februari 2001, en bij de wetten van 12 december 1997, 15 januari 1999, 3 mei 1999, 10 februari 2000, 19 juli 2001, 31 januari 2003, 2 april 2003, 22 december 2003, 20 juli 2005, 15 mei 2007 en 22 december 2008, artikelen 3 en 28;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen;
Gelet op de Richtlijn 2009/71/EURATOM van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties;
Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven op 2 februari 2011;
Gelet op het advies van Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 10 februari 2011;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiėn, gegeven op 13 juli 2011;
Gelet op het advies 50.241/3 van de Raad van State, gegeven op 11 oktober 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
(...)

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities die gegeven zijn in artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en van het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen.
Ter aanvulling van deze definities wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder:
Algemeen reglement: het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, vastgesteld bij koninklijk besluit van 20 juli 2001;
Bel V: de stichting die werd opgericht bij notariėle akte van 7 september 2007, bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad van 9 oktober 2007, of zijn rechtsopvolger, die te beschouwen is als juridische entiteit bedoeld in artikel 28 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;
Nucleaire veiligheid/veiligheid: de toestand van deugdelijke bedrijfsomstandigheden, de voorkoming van ongevallen en de beperking van de gevolgen van ongevallen, die er toe bijdragen dat werkers en de bevolking beschermd worden tegen de aan ioniserende straling afkomstig van kerninstallaties verbonden gevaren;
Veiligheidsautoriteit: Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en Bel V voor wat de taken betreft die er met toepassing van artikel 28 van de wet van 15 april 1994 aan gedelegeerd werden;
Leidinggevend personeel: persoon of groep van personen binnen een organisatie, die deze organisatie leidt, controleert en evalueert;
Trapsgewijze aanpak: proces of methode volgens welke de nauwkeurigheid van de controlemaatregelen en de toe te passen condities in de mate van het mogelijke, overeenstemmen met de risico's;
Managementsysteem: geheel van onderling afhankelijke of interactieve elementen dat dient om het beleid en de doelstellingen op te stellen en dat toelaat om deze doelstellingen op efficiėnte en doeltreffende wijze te bereiken;
Voor de nucleaire veiligheid belangrijk onderdeel: een onderdeel dat deel uitmaakt van een veiligheidssysteem en/of waarvan de slechte werking of het defect zouden kunnen leiden tot een onaanvaardbare blootstelling van het personeel of van personen van het publiek;
Structuren, systemen en componenten: algemene uitdrukking die alle elementen van een installatie of activiteit omvat – met uitzondering van de menselijke factoren – die bijdragen tot de bescherming en de nucleaire veiligheid;
10°
Onderhoud: georganiseerde activiteit, zowel van administratieve als technische aard, die erin bestaat de goede werking van de structuren, systemen en componenten te behouden en die tegelijk preventieve en correctieve (herstelling) aspecten bevat;
11°
Uitbatingslimieten en -voorwaarden: alle regels waardoor de limieten van de parameters, de functionele mogelijkheden en de prestatieniveaus van de uitrusting en het personeel bepaald worden en die door de veiligheidsautoriteit voor de veilige werking van een vergunde installatie worden goedgekeurd;
12°
Inbedrijfstelling: geheel van handelingen die erin bestaan om de systemen en componenten die vervaardigd werden voor de installaties en de activiteiten te doen werken en om na te gaan of ze conform het ontwerp zijn en aan de voorgeschreven prestatiecriteria voldoen;
13°
[Ontwerp: het ontwerp bevat de ontwerpbasis en de [ontwerpuitbreiding]:
a)
Ontwerpbasis: de reeks omstandigheden en gebeurtenissen waarmee rekening is gehouden initieel met inbegrip van upgrades, van een kerninstallatie, overeenkomstig vastgestelde criteria, op zodanige wijze dat die installatie weerstand kan bieden aan die gebeurtenissen zonder dat de vergunde grenswaarden worden overschreden bij de geplande werking van de veiligheidssystemen;
b)
[ontwerpuitbreiding]: de reeks omstandigheden en gebeurtenissen die complexer of ernstiger zijn als diegene die deel uitmaken van de ontwerpbasis. Deze omstandigheden kunnen worden veroorzaakt door meerdere initiėrende gebeurtenissen, meerdere falingen, zeer onwaarschijnlijke gebeurtenissen of kunnen gepostuleerde omstandigheden zijn.
]
14°
Enkelvoudige faling: faling waardoor een systeem of component niet meer in staat is zijn voorziene veiligheidsfunctie(s) te vervullen en elke ander defect dat eruit kan voortvloeien;
15°
Vooronderstelde initiatorgebeurtenis: gebeurtenis waarvan tijdens de ontwerpfase wordt bepaald dat ze voorziene bedrijfsincidenten of ongevalsomstandigheden kan veroorzaken;
16°
Voorzien bedrijfsincident: werkingsafwijking vergeleken met de normale werking waarvan wordt verwacht dat ze zich minstens eenmaal tijdens de nuttige levensduur van een installatie voordoet maar die, dank zij de gepaste maatregelen die tijdens het ontwerp getroffen worden, geen significante schade berokkent aan de bestanddelen die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid of die niet ontaardt in ongevalsomstandigheden;
17°
Passieve component: component waarvan de werking niet afhangt van de aanbreng van externe energie (aandrijving, mechanische beweging of elektrische voeding bijvoorbeeld). Elke component die geen passieve component is, is een actieve component;
18°
Gelaagde bescherming: hiėrarchische installatie van verschillende niveaus van verschillende uitrustingen en procedures om de vermenigvuldiging van voorziene bedrijfsincidenten te voorkomen en om de doeltreffendheid van fysieke barričres tussen een stralingsbron of radioactieve stoffen en werknemers, personen van het publiek en het leefmilieu te behouden, in verschillende bedrijfsomstandigheden en, voor bepaalde barričres, in ongevalomstandigheden;
19°
[Probabilistische veiligheidsstudie: gedetailleerde, gestructureerde benadering die gebruikt wordt om falingscenario's uit te werken en die een conceptueel en mathematisch middel vormt om becijferde risicoschattingen te maken.
Voor de kernreactoren bestaan er drie niveaus van probabilistische veiligheidsstudies. Niveau 1 omvat de evaluatie van de falingen van de installatie, waardoor de frequentie van de beschadiging van de kern en/of van de in het desactiveringsbekken aanwezige brandstof bepaald kan worden. Niveau 2 omvat de evaluatie van de reactie van de insluiting, waardoor, met de resultaten van niveau 1, de frequentie van de defecten van de insluiting en de uitstoot in het leefmilieu van een bepaald percentage van de hoeveelheid in de brandstof aanwezige radionucliden bepaald kunnen worden. Niveau 3 omvat de evaluatie van de gevolgen buiten de vestigingsplaats, waarbij met behulp van de resultaten van niveau 2 de risico's voor de personen van het publiek kunnen ingeschat worden;
]
20°
Periodieke veiligheidsherziening: systematische herevaluatie van de nucleaire veiligheid van een bestaande installatie (of activiteit) die op regelmatige tijdstippen wordt uitgevoerd om te strijden tegen de cumulatieve gevolgen van de veroudering, wijzigingen, uitbatingervaring, de technische evolutie en de aspecten van de keuze van de site en die tot doel heeft een hoog niveau van nucleaire veiligheid tijdens de ganse nuttige levensduur van de installatie (of de activiteit) te garanderen;
21°
[Veroudering: De veroudering omvat:
a)
de fysieke veroudering die zich uit in een wijziging in de fysische of chemische eigenschappen van de structuren, systemen en componenten, te wijten aan de invloed van de tijd en hun gebruik;
b)
de economische veroudering (“obsolescentie”) van de structuren, systemen en componenten, die inhoudt dat ze door de huidige kennis en technologie zijn achterhaald en tot gevolg heeft dat er zich problemen kunnen voordoen met de technische ondersteuning of met de bevoorrading;
]
22°
[Veiligheidsrapport voor ontmanteling: rapport waarin de schikkingen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming van de ontmanteling van een inrichting of van delen ervan, evenals van de karakterisering van de eindtoestand beschreven worden;]
23°
[Karakterisering: het bepalen van de fysische, chemische en radiologische kenmerken, in het bijzonder het besmettings- en activatieniveau;]
24°
[Uitgestelde ontmanteling: strategie waarbij na de definitieve stopzetting van de activiteiten van de installaties deze gedurende een langere periode in een veilige toestand gebracht en gehouden worden in afwachting van een latere ontmanteling;]
25°
[Ontsmetting: het volledig of gedeeltelijk verwijderen van radioactieve besmetting met behulp van fysische, chemische of biologische processen;]
26°
[[Ontwerpbasisongeval: een ongeval dat is beschouwd in de ontwerpbasis;]]
27°
[Ontwerpuitbreidingsongeval: een ongeval dat is beschouwd in de [ontwerpuitbreiding]. Twee categoriėen van ongevallen worden beschouwd:
a)
Ontwerpuitbreidingsongevallen binnen het domein “A” (DEC-A) waarvoor het mogelijk is om, vroegtijdige of massale radioactieve lozingen te vermijden alsook in voorkomend geval brandstofschade
b)
Ontwerpuitbreidingsongevallen binnen het domein “B” (DEC-B of Ernstige ongevallen) waarvoor het niet mogelijk is om, vroegtijdige of massale radioactieve lozingen alsook, in voorkomend geval, brandstofschade te vermijden;
]
28°
[Vroegtijdige of massale radioactieve lozing: Een radioactieve lozing die ofwel noodmaatregelen buiten de site noodzakelijk maken, maar waarvoor onvoldoende tijd rest om die ten uitvoer te brengen ofwel beschermingsmaatregelen vergen die niet beperkt kunnen worden in tijd of ruimte;]
29°
[Veiligheidsfunctie: functie met als doel de veiligheid van een installatie of van een activiteit te waarborgen om de radiologische gevolgen bij normale bedrijfsomstandigheden, voorziene bedrijfsincidenten en ongevalsomstandigheden te voorkomen of te beperken;]
30°
[Fundamentele veiligheidsfuncties: de drie fundamentele veiligheidsfuncties zijn:
(i)
de reactiviteitscontrole;
(ii)
de afkoeling van radioactieve stoffen;
(iii)
de insluiting van radioactieve stoffen;
]
31°
[Beschermingsconcept: globale strategie om een bescherming te waarborgen tegen [interne of externe bedreigingen];]
32°
[Gebeurtenisafhankelijke procedure: een procedure waarin specifieke acties gebaseerd op een voorafgaande diagnose van de initiatorgebeurtenis zijn opgenomen;]
33°
[Toestandsafhankelijke procedure: een procedure waarbij enkel met de toestand van de installatie, met name de waarden van de veiligheidsparameters, of met een of meerdere veiligheidsfuncties rekening wordt gehouden, zonder met een voorafgaande diagnose geassocieerd te worden;]
34°
[Klifeffect: doet zich voor wanneer een kleine wijziging in de omstandigheden met name op het niveau van een parameter of de toestand van een systeem, leidt tot een buitensporige escalatie van de gevolgen;]
35°
[Leiderschap: het vermogen van een individu om andere individuen of groepen van individuen te leiden, te motiveren en te beļnvloeden om gemeenschappelijke doelen, waarden en gedragingen te kunnen delen;]
36°
[Menselijke en organisatorische factoren: factoren die een positieve of negatieve invloed hebben op de menselijke prestaties in een bepaalde situatie, aangezien veiligheid het resultaat is van de interactie tussen mens, technologie en organisatie.]
[Voor de toepassing van hoofdstuk 4, wordt verstaan onder:
opslag: het onderbrengen van radioactieve stoffen in een specifieke installatie, met de intentie om deze later terug te halen;
colli met radioactief afval: radioactief afval omgeven door een verpakking, evenals de grote niet verpakte componenten waarvan de configuratie de functie van insluiting vervult;
verbruikte kernbrandstof: kernbrandstof die in een reactorkern bestraald is en er permanent uit verwijderd werd; verbruikte splijtstof kan worden beschouwd hetzij als een bruikbare bron die kan worden opgewerkt, hetzij als radioactief afval dat bestemd is voor berging. De term “verbruikte splijtstof” wijst hetzij op de splijtstofelementen wanneer deze in een bekken worden opgeslagen, hetzij op de opslagcontainers ingeval van droge opslag;
opslaginstallatie: elke installatie of elke deelinstallatie met als hoofddoel de opslag;
conformiteitscriteria: criteria die in de oprichtings- en exploitatievergunning en/of in het veiligheidsrapport werden vastgelegd en waaraan de verbruikte splijtstof, of de colli met radioactief afval moeten voldoen om veilig opgeslagen te kunnen worden in een opslaginstallatie.
]
[Voor de toepassing van hoofdstuk 4bis, wordt verstaan onder:
Onderzoeksreactor: Een kernreactor die voornamelijk wordt gebruikt voor de productie en het gebruik van neutronenflux en ioniserende straling voor onderzoeksdoeleinden en voor bepaalde andere toepassingen, met inbegrip van experimentele installaties in verband met de reactor en installaties voor opslag, hantering en verwerking van radioactieve stoffen die zich op de dezelfde site bevindt en die direct verband houden met de veilige werking van de onderzoeksreactor. Installaties die gewoonlijk kritische en subkritische assemblages, en homogene nulvermogenreactoren worden genoemd, zijn uitgesloten.
Experimentele opstelling: apparaat geļnstalleerd in een reactor of nabij de reactor om de neutronenflux en ioniserende straling uit de reactor te gebruiken voor onderzoek, ontwikkeling, productie van isotopen of andere doeleinden.
Experimentele activiteit: Activiteit die wordt uitgevoerd in de onderzoeksreactor waarbij gebruik wordt gemaakt van de neutronenflux of de ioniserende straling die door de reactor wordt geproduceerd. Experimentele activiteiten omvatten bijvoorbeeld de productie van radio-isotopen, bestraling voor materiaaltesten, dopering van silicium of neutronenonderzoek en -activering met neutronenstralen. Onderwijs, training en validatie van computermodellen gemaakt met de reactor worden ook beschouwd als experimentele activiteiten.
]
[Voor de toepassing van hoofdstuk 4ter gelden ook de definities in artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 april 2024 houdende vaststelling van het vergunningsstelsel van de inrichtingen voor berging van radioactief afval, evenals de volgende definities:
veiligheidsdoelstelling: de bescherming van de bevolking, de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende straling.
gastformatie: de geologische entiteit
waarin de inrichting opgericht wordt in het geval van een ondergrondse berging, of
waarop de inrichting wordt opgericht in het geval van een berging aan de oppervlakte;
insluiting: het resultaat van de acties met het oog op het beletten en beperken van het vrijkomen van radionucliden uit een beperkte ruimte;
afzondering: het resultaat van de acties met het oog op het verhinderen van het contact tussen het radioactief afval en de mens en de biosfeer en het resultaat van het verminderen van de invloed van externe verstoringen die de integriteit van de bergingsinstallatie zouden kunnen aantasten;
terugneembaarheid: het vermogen om het afval terug te nemen nadat het in een bergingsinstallatie is geplaatst, ongeacht de effectieve uitoefening van dit vermogen;
onafhankelijkheid: twee componenten, barričres of veiligheidsfuncties zijn onafhankelijk van elkaar ten overstaan van een verstoring indien deze niet kan leiden tot een gezamenlijk falen;
complementariteit: twee componenten, barričres of veiligheidsfuncties zijn complementair wanneer het falen van één van deze gecompenseerd wordt door de performantie van de andere;
bergingssysteem: systeem samengesteld uit de bergingsinstallatie en de delen van de omgeving die bijdragen aan de veiligheid van de berging;
verstoring: proces of gebeurtenis, intern of extern aan het bergingssysteem, dat mogelijks het gedrag ervan kan beļnvloeden;
10°
sluiting: het geheel van handelingen met de bedoeling de bergingsinstallatie in haar finale configuratie te brengen;
11°
monitoring: continue of periodieke observatie of meting van omgevings-, technische of radiologische parameters die bijdraagt tot de evaluatie van het gedrag van de componenten van het bergingssysteem of de impact van de berging op het publiek en het milieu;
12°
toezicht: algehele observatie van het bergingssysteem, inclusief testen, inspecties gedurende de operationele en post-operationele periode en de monitoring tot de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning;
13°
het ontwerp: het geheel van de activiteiten voor de selectie van een gastformatie en een site en de ontwikkeling van het bergingsconcept dat met de site gepaard gaat.
14°
de realisatie: geheel van de bouwactiviteiten, de berging van het afval en de sluitingsactiviteiten.
]

Artikel 2 Toepassingsgebied

Hoofdstuk 2 van dit besluit is van toepassing op de inrichtingen van klasse I, omschreven in artikle 3.1. a) van het Algemeen reglement. [De bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling VI zijn van toepassing op de buitenbedrijfstelling van de inrichtingen, of installaties ervan, zoals bepaald in artikel 3.1.a) van het algemeen reglement, voor dewelke nog geen vergunningsaanvraag voor ontmanteling werd ingediend op 1 januari 2015 met uitzondering van de installaties louter bestemd voor de [berging van radioactief afval].]
[Artikel 17 van dit besluit is van toepassing, onverminderd de bepalingen van de Codex over het welzijn op het werk, Boek III. – Arbeidsplaatsen, Titel 3.– Brandpreventie op de arbeidsplaatsen en de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen.]
Hoofdstuk 3 van dit besluit is van toepassing op de kernreactoren voor de elektriciteitsproductie.
[Hoofdstuk 4 van dit besluit is van toepassing op de volgende installaties die deel uitmaken van een inrichting van klasse I zoals gedefinieerd in artikel 3.1, a) van het Algemeen Reglement:
de opslaginstallaties voor verbruikte splijtstof en voor colli met radioactief vast of verhard afval, met uitzondering van de opslag van verbruikte splijtstof in de desactivatiebekkens verbonden met de kernreactoren;
de opslaginstallaties voor grote niet verpakte componenten waarvan de configuratie de functie van insluiting vervult;
specifieke bufferopslagplaatsen gekoppeld aan afvalverwerkingsinstallaties;
specifieke bufferopslagplaatsen gekoppeld aan ontmantelingswerven.
Afdeling I van hoofdstuk 4, met uitzondering van de bepalingen van artikel 34, zevende lid, is niet van toepassing op installaties die reeds in werking zijn, of waarvoor een oprichtings- en exploitatievergunning vóór 1 juni 2017 werd afgeleverd.]
[Hoofdstuk 4bis van dit besluit is van toepassing op onderzoeksreactoren, zoals gedefinieerd in artikel 1.]
[Hoofdstuk 4ter van dit besluit is van toepassing op de berging van radioactief afval aan de oppervlakte.]

Hoofdstuk 2 Generieke veiligheidsvoorschriften

Afdeling I Beheer van de nucleaire veiligheid

Artikel 3 Veiligheidsbeleid

Een beleid inzake nucleaire veiligheid moet door de exploitant op schrift worden gesteld. De beleidsverklaring betreffende de veiligheid moet aan de veiligheidsautoriteit worden voorgelegd en ter beschikking worden gesteld van de bevolking.
In dit beleid moet prioritair belang gehecht worden aan de nucleaire veiligheid van de activiteiten in de inrichting.
Het veiligheidsbeleid omvat een engagement om de nucleaire veiligheid continu te verbeteren.
Het veiligheidsbeleid impliceert de opstelling van duidelijk geformuleerde doelstellingen en mikpunten waardoor de vorderingen kunnen worden opgevolgd.
Het veiligheidsbeleid vereist dat er maatregelen worden genomen voor de uitvoering ervan en voor het toezicht op het niveau van de nucleaire veiligheid.
[Het veiligheidsbeleid vereist dat alle activiteiten die verband houden met de nucleaire veiligheid continu worden verbeterd door:
alle nieuwe informatie te identificeren en te analyseren binnen een termijn die in verhouding staat tot het belang ervan voor de veiligheid;
de veiligheid van de installatie en de demonstratie van haar veiligheid regelmatig opnieuw te evalueren, rekening houdend met de ervarings-feedback over de uitbating zoals bedoeld in artikel 11, het onderzoek inzake nucleaire veiligheid, de technologische en wetenschappelijke vooruitgang, alsook de evolutie van de normen en praktijken;
tijdig over te gaan tot de implementatie van de redelijkerwijs haalbare veiligheidsverbeteringen die zijn geļdentificeerd.
]
De elementen van het veiligheidsbeleid, evenals de vereisten en verwachtingen van de exploitant terzake en de richtlijnen voor de uitvoering ervan worden duidelijk meegedeeld zodat het ganse personeel belast met belangrijke taken op het vlak van de nucleaire veiligheid, met inbegrip van de onderaannemers, ze kunnen begrijpen en uitvoeren.
Het niveau van de implementatie van het veiligheidsbeleid evenals het veiligheidsbeleid zelf worden door de exploitant regelmatig en voldoende frequent geėvalueerd en herzien, met een periodiciteit die kleiner is dan deze van de periodieke veiligheidsherzieningen.

Artikel 3/1 Nucleaire veiligheidsdoelstelling

Bij het ontwerp, de keuze van de vestigingsplaats, de bouw, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering en de buitenbedrijfstelling van kerninstallaties die voor het eerst vergund zijn na 15 augustus 2014 moet de doelstelling voor ogen worden gehouden dat ongevallen moeten voorkomen worden en, indien een ongeval zich voordoet, de gevolgen van dat ongeval worden beperkt en vroegtijdige of massale radioactieve lozingen worden vermeden.
In voorkomend geval verduidelijken de technische reglementen van het Agentschap de praktische invulling van de nucleaire veiligheidsdoelstelling, om te zorgen voor coherentie met de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 maart 2018 tot vaststelling van het nucleair en radiologisch noodplan voor het Belgisch grondgebied.
Om de nucleaire veiligheidsdoelstelling te verwezenlijken wordt het concept van gelaagde bescherming toegepast met als doel dat:
a)
[de impact van interne en van externe bedreigingen van natuurlijke oorsprong, inclusief extreme bedreigingen en van onopzettelijk door de mens veroorzaakte externe bedreigingen, tot een minimum wordt beperkt;]
b)
voorziene bedrijfsincidenten of falingen worden voorkomen;
c)
voorziene bedrijfsincidenten worden beheerst en defecten worden gedetecteerd;
d)
ontwerpbasisongevallen worden beheerst;
e)
de omstandigheden van de uitbreiding van het ontwerp worden beheerst, en tevens wordt voorkomen dat ongevallen escaleren naar ernstige ongevallen en de gevolgen van ernstige ongevallen worden beperkt;
f)
het beheer van noodsituaties, in overeenstemming met artikel 16 en, voor de vermogensreactoren, artikel 31, mogelijk gemaakt wordt.

Artikel 3/2 Kerninstallaties die vergund zijn voor 15 augustus 2014

Voor de kerninstallaties die voor het eerst vergund zijn voor 15 augustus 2014, moet de nucleaire veiligheidsdoelstelling opgenomen in artikel 3/1 als referentie worden gehanteerd wat betreft het tijdig implementeren van redelijkerwijs haalbare maatregelen ter verbetering van de veiligheid van de installaties, onder andere in het kader van de periodieke veiligheidsherziening zoals omschreven in artikel 14.

Artikel 4 Organisatie van de uitbating

4.1 Organisatiestructuur

De exploitant documenteert en rechtvaardigt zijn organisatiestructuur door het preciseren van het algemeen beleid, de verantwoordelijkheids- en beleidslijnen, de interne communicatienetwerken, de taken en het aantal vereiste personeelsleden dat toelaat om de algemene vereisten voor een veilige en betrouwbare uitbating van zijn installatie(s) na te kunnen leven en dit zowel in [alle bedrijfstoestanden] als in ongevalsomstandigheden.
In het bijzonder worden de hiėrarchische verbanden en communicatielijnen tussen alle verantwoordelijken voor zaken die een impact hebben op de nucleaire veiligheid van de installatie [en tussen de verantwoordelijken voor de fysieke beveiliging,] duidelijk gedefinieerd en gedocumenteerd.

4.2 Beheer van de nucleaire veiligheid

De exploitant baat zijn installatie(s) op een veilige manier uit, conform de wettelijke en reglementaire vereisten, en ook conform de voorwaarden vervat in zijn oprichtings- en exploitatievergunning.
In het kader van een stapsgewijze benadering zorgt de exploitant er voor dat zijn beslissingen met betrekking tot de nucleaire veiligheid stelselmatig voorafgegaan worden door een voldoende grondig onderzoek door gekwalificeerd en ervaren personeel, om er zich van te vergewissen dat alle relevante aspecten van de nucleaire veiligheid in beschouwing genomen werden.
De veiligheidsevaluaties worden gedocumenteerd en maken, volgens een stapsgewijze benadering, het voorwerp uit van een nazicht door een geschikte onafhankelijke, interne of externe, door de exploitant georganiseerde expertise.
De rekenmethodes en -programma's die bij de veiligheidsanalyses gebruikt worden moeten geverifieerd en gevalideerd zijn.
De exploitant is verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen van alle middelen en het realiseren van de arbeidsvoorwaarden die nodig zijn om de taken op een veilige manier uit te voeren.
De exploitant stelt een geschikt systeem van toezicht op zijn prestaties op het gebied van de nucleaire veiligheid in, om zich ervan te vergewissen dat de van kracht zijnde veiligheidsregels worden nageleefd en het veiligheidsniveau wordt verbeterd.
De exploitant trekt lessen uit de nationale en internationale ervarings-feedback, uit de ontwikkeling van de regels inzake nucleaire veiligheid en uit de nieuwe kennis verkregen door onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's, om het niveau van de nucleaire veiligheid te behouden en zoveel mogelijk te verbeteren.

4.3 Personeelsbezetting en deskundigheid

Op basis van de gedetailleerde analyse van de uit te voeren taken en activiteiten verbonden met de nucleaire veiligheid moeten de gepaste eisen met betrekking tot het aantal personeelsleden, hun kwalificatie en permanente vorming op de verschillende niveaus van de organisatie, op systematische wijze vastgelegd en gedocumenteerd worden.
Regelmatig moet geverifieerd en gedocumenteerd worden of deze vereisten een veilige uitbating van de installatie toelaten.
De exploitant werkt voor het personeelsbeheer een systematisch en gedocumenteerd programma uit dat verbonden is met de langetermijn-doelstellingen om te anticiperen op de toekomstige personeelsbehoeften. Dit programma houdt rekening met de voorziene wijzigingen van de personeelsbezetting, met aanstellingen om de beroepservaring te verrijken en het omvat een prognose van de personeelsbehoeften, waarbij rekening gehouden wordt met de oppensioenstellingen en overplaatsingen die het personeelsbestand verminderen.
De doorgevoerde wijzigingen op het gebied van het personeel of de organisatie van de exploitatie beschreven in het veiligheidsrapport, moeten het voorwerp uitmaken van een voorafgaande analyse en rechtvaardiging. Deze wijzigingen moeten tijdens en na hun uitvoering worden opgevolgd, ten einde er zich van te vergewissen dat ze de nucleaire veiligheid niet in gevaar brengen.
[De exploitant moet over een voldoend aantal gekwalificeerde personeelsleden beschikken die de actuele toestand en de werking van de installatie kennen en die het ontwerp ervan begrijpen.]
De exploitant moet voldoende opgeleide personeelsleden in dienst hebben die de vereiste kennis en deskundigheid bezitten om het werk dat door personeel in onderaanneming wordt uitgevoerd te specificeren, te beheren, op te volgen en te evalueren op het gebied van de nucleaire veiligheid.

Artikel 5 Leiderschap en beheer voor de nucleaire veiligheid

5.1 Doel

[De principes van het leiderschap en het beheer voor de nucleaire veiligheid worden ontwikkeld, geļmplementeerd en geļntegreerd in de organisatie van de exploitant om zo een sterke veiligheidscultuur te ontwikkelen en de nucleaire veiligheidsprestaties te verbeteren.
Het leiderschap voor de nucleaire veiligheid is daadwerkelijk aanwezig op alle niveaus van de organisatie.
Het leidinggevend personeel ontwikkelt zijn leiderschap voor de nucleaire veiligheid.]
Er moet een geļntegreerd managementsysteem, dat de vereiste prioriteit geeft aan de nucleaire veiligheid, worden opgesteld, geļmplementeerd, geėvalueerd en voortdurend verbeterd. Het geļntegreerd managementsysteem omvat het geheel van bepalingen met betrekking tot de organisatie, de verantwoordelijkheden, de middelen, de processen en de kwaliteitsborging. Het belangrijkste doel van het geļntegreerde managementsysteem moet erin bestaan de nucleaire veiligheid te garanderen en te verbeteren door er zich van te verzekeren dat ze niet los wordt gezien van de activiteiten en andere eisen aan de exploitant, onder meer met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk [en met betrekking tot de fysieke beveiliging], om te vermijden dat deze een mogelijk negatieve impact hebben op de nucleaire veiligheid.
[Met de menselijke en organisatorische factoren die een invloed hebben op de nucleaire veiligheid wordt rekening gehouden in het managementsysteem in het kader van een geļntegreerde aanpak.]
Dit managementsysteem heeft betrekking op alle activiteiten en processen die een invloed kunnen hebben op de nucleaire veiligheid van de inrichting, met inbegrip van [de fysieke beveiliging en] de activiteiten die door de onderaannemers of leveranciers worden uitgevoerd.

5.2 Algemene bepalingen

De uitvoering van de eisen van een managementsysteem moet gebeuren via een trapsgewijze aanpak, waarbij de gepaste middelen worden ingezet, rekening houdend met:
het belang en de complexiteit van alle activiteiten en de [resultaten] ervan;
de risico's en de grootte van de mogelijke impact verbonden met alle activiteiten en de resultaten ervan;
de mogelijke gevolgen van een niet correct uitgevoerde activiteit of van [het niet bereiken van het doel ervan].
De documentatie van het managementsysteem moet met name het volgende omvatten:
de beleidsverklaringen van de exploitant;
een beschrijving van het managementsysteem;
een beschrijving van de organisatiestructuur van de exploitant;
een beschrijving van de functionele verantwoordelijkheden, de hiėrarchische niveaus en de onderlinge interacties tussen diegenen die de taken beheren, uitvoeren en evalueren;
een beschrijving van de interacties met de relevante externe instellingen;
een identificatie van de interacties met de andere eisen voor de exploitant, onder meer met betrekking tot [de fysieke beveiliging en] het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
een beschrijving van de processen en de ermee verbonden informatie waarbij wordt uitgelegd op welke manier de taken worden voorbereid, herzien, uitgevoerd, geregistreerd, geėvalueerd en verbeterd.
De documentatie van het managementsysteem moet begrijpelijk zijn voor zij die er gebruik van maken. De documenten moeten up-to-date, leesbaar, snel identificeerbaar en beschikbaar zijn op de plaatsen waar ze worden gebruikt.

5.3 [Engagement van de exploitant]

De exploitant moet op geļntegreerde wijze de strategieėn, plannen en doelstellingen van de organisatie ontwikkelen, zodanig dat hun collectieve impact op de nucleaire veiligheid begrepen en beheerd wordt.
De exploitant dient er zich van te vergewissen dat het in zijn managementsysteem duidelijk is wanneer, hoe en door wie de operationele beslissingen met een impact op de nucleaire veiligheid worden genomen.
De exploitant dient er zich van te vergewissen dat het leidinggevend personeel op alle niveaus zijn engagement toont voor de opstelling, implementatie, evaluatie en continue verbetering van het managementsysteem en dient de nodige middelen te voorzien voor de verwezenlijking van deze activiteiten.
[De personeelsleden van de exploitant moeten worden opgeleid in de relevante aspecten van het managementsysteem om de implementatie ervan te waarborgen en hun deelname aan de continue verbetering ervan aan te moedigen.]

5.4 Middelen

De exploitant bepaalt en voorziet de nodige middelen voor het uitoefenen van zijn activiteiten en voor het opzetten, de implementatie, de evaluatie en de continue verbetering van het managementsysteem. Deze middelen omvatten de onontbeerlijke financiėle, materiėle en personeelsmiddelen, de infrastructuur, de werkomgeving, evenals de nodige informatie en kennis, en de leveranciers.

5.5 Implementatie van de processen

De processen die nodig zijn om de doelstellingen te bereiken, de middelen te verschaffen om aan alle vereisten te voldoen en de producten van de exploitant te leveren, moeten geļdentificeerd worden. Hun ontwikkeling moet gepland, uitgevoerd, geėvalueerd en continu verbeterd worden. De opeenvolgende processen en de interacties ertussen moeten bepaald worden.
[Het managementsysteem omvat een proces om conflicten tussen nucleaire veiligheid en fysieke beveiliging op te sporen en op te lossen.]
De methodes die nodig zijn om de doeltreffendheid van de uitvoering en het onder controle houden van de processen te garanderen, worden gedefinieerd en geļmplementeerd.
De documenten die verband houden met de processen moeten gecontroleerd worden. De aan deze documenten aangebrachte wijzigingen moeten nagezien en geregistreerd worden; ze zijn aan hetzelfde goedkeuringsniveau onderworpen als de originele documenten zelf. Men dient er zich van te vergewissen dat de gebruikers van de documenten op de hoogte zijn van het bestaan ervan en dat ze de gepaste documenten en de correcte versies gebruiken.
De documenten voor het archief moeten geļdentificeerd worden in het managementsysteem en moeten gecontroleerd worden. Die documenten moet begrijpelijk, volledig, identificeerbaar en gemakkelijk op te halen zijn gedurende hun voorziene bewaartijd.
Het onder controle houden van processen of taken binnen een proces, die aan externe organisaties worden uitbesteed, moet geļdentificeerd worden in het managementsysteem. Deze uitbestede processen of taken blijven onder de verantwoordelijkheid van de exploitant.
De leveranciers van producten of diensten die een impact kunnen hebben op de nucleaire veiligheid moeten geselecteerd worden volgens gespecificeerde criteria en hun performantie moet geėvalueerd worden.
De vereisten inzake aankopen en bevoorrading van producten die een impact kunnen hebben op de nucleaire veiligheid moeten gespecificeerd en uitgeschreven worden in documenten. Het bewijs dat de producten aan deze vereisten voldoen, moet vóór hun gebruik beschikbaar zijn.
Er moet worden bevestigd dat de activiteiten en de producten ervan die een impact op de nucleaire veiligheid kunnen hebben, aan hun specificaties beantwoorden om zo te kunnen garanderen dat deze producten tijdens hun werking voldoening geven. Deze bevestiging die verificatie-, test- en validatieactiviteiten omvat moet plaatshebben voor de implementering of effectieve ingebruikname van de producten.
[De exploitant ziet erop toe dat er binnen zijn organisatie voldoende kennis is en inzicht in de producten en diensten van de onderaannemers die een impact op de nucleaire veiligheid kunnen hebben.]

5.6 Meting, evaluatie en verbetering

Om de bruikbaarheid van de processen voor het verkrijgen van de verwachte resultaten te bevestigen en de kansen voor verbetering te identificeren:
moet de doeltreffendheid van het managementsysteem gecontroleerd en gemeten worden;
moet de organisatie erover waken dat de verantwoordelijken de zelfevaluatie uitvoeren van het werk waarvoor ze verantwoordelijk zijn;
moeten er regelmatig onafhankelijke evaluaties worden uitgevoerd in naam van de exploitant.
De exploitant is verplicht om de resultaten van de evaluaties te analyseren en de vereiste maatregelen te treffen. Hij moet zijn beslissingen, alsook de redenen van zijn acties, archiveren en ze binnen het bedrijf communiceren.
Het geļntegreerde managementsysteem moet regelmatig worden geėvalueerd teneinde zich te vergewissen van de doeltreffendheid ervan.
De oorzaken van de non-conformiteiten moeten worden opgezocht en er moeten corrigerende acties worden getroffen om te voorkomen dat ze zich opnieuw voordoen.
De verbeteringsplannen moeten plannen omvatten die beogen de gepaste middelen ter beschikking te stellen. Op de verbeteringsacties moet worden toegezien tot ze voltooid zijn en de doeltreffendheid van de aangebrachte verbeteringen moet worden geverifieerd.

[5.7 Veiligheidscultuur

Op alle niveaus moet de organisatie continu [de nucleaire veiligheidscultuur, alsook de] houdingen en gedragingen die een afspiegeling zijn van een sterke en duurzame veiligheidscultuur tonen, aanmoedigen, ondersteunen en bevorderen. De organisatie gaat zelfgenoegzaamheid tegen en stimuleert een cultuur van informatiedoorstroming en een houding van invraagstelling en leergierigheid om omstandigheden of handelingen te voorkomen die schadelijk zijn voor de veiligheid.
Het managementsysteem moet de middelen aanreiken om deze houdingen en gedragingen systematisch te ontwikkelen, te ondersteunen en te bevorderen. De relevantie en de doeltreffendheid van deze middelen moeten worden beoordeeld in het kader van zelfevaluaties en de herzieningen van het managementsysteem.
De exploitant vergewist zich ervan dat de leveranciers en onderaannemers wier activiteiten een impact kunnen hebben op de nucleaire veiligheid, de bepalingen van de eerste twee leden adequaat uitvoeren.
]

Artikel 6 Opleiding en bevoegdverklaring van het personeel

6.1 Algemeen

Onverminderd artikel 25 van het algemeen reglement stelt de exploitant op basis van zijn competentiebehoeften op lange termijn en zijn opleidingsdoelstellingen een allesomvattend opleidingsbeleid en een exhaustief opleidingsplan op die de kritieke rol van de nucleaire veiligheid onderkennen. Dit plan wordt up-to-date gehouden.
Er wordt een systematische benadering van de behoeften aan opleiding doorgevoerd. Deze systematische benadering heeft een logisch verloop, vanaf de identificatie van de vereiste competenties voor het uitoefenen van een functie tot de ontwikkeling en de uitvoering van opleidingsprogramma's en het gebruik van opleidingsmateriaal die geschikt en nodig zijn voor de verwerving van deze competenties en de latere evaluatie van deze opleiding.
De term [”Kwalificatie” van een persoon duidt], op een formele verklaring als gevolg van een evaluatie of een onderzoek van de capaciteit van een [persoon] om een plaats in te nemen en de taken in verband met deze positie uit te voeren. Een “Vergunning” of “Bevoegdheidsverklaring” is een officiėle kwalificatie die moet worden goedgekeurd door de veiligheidsautoriteit.
Indien een vergund [persoon]:
naar een functie overgaat waarvoor eveneens een vergunning vereist is,
of langdurig afwezig was uit een vergunde functie, is een nieuwe vergunning vereist nadat de vereiste bijscholing gevolgd werd.

6.2 Competentie en kwalificatie

De exploitant bepaalt duidelijk en documenteert de deskundigheidsvereisten voor de verschillende functies.
Alleen de personen die op het vlak van de veiligheid de nodige deskundigheid, kwalificaties en attitudes hebben, zijn gemachtigd om taken uit te voeren die voor de nucleaire veiligheid belangrijk zijn. De exploitant dient zich er van te vergewissen dat alle personeelsleden, inclusief het personeel van de onderaannemers, die belast zijn met taken die verband houden met de nucleaire veiligheid, behoorlijk opgeleid en gekwalificeerd zijn.
De werken uitgevoerd door onderaannemers aan structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid worden vergund en onder toezicht gehouden door personeelsleden van de exploitant die de vereiste deskundigheid en kwalificaties hebben.
De vereisten inzake medische geschiktheid voor het werk moeten voor elke functie die belangrijk is voor de nucleaire veiligheid duidelijk worden omschreven. De kwalificatie van personen die dergelijke functies uitoefenen moet een medisch onderzoek omvatten om na te gaan of hun gezondheidstoestand hen toelaat om de hen toevertrouwde taken en verantwoordelijkheden op te nemen. Dit medisch onderzoek moet met regelmatige tussenpozen, die al naar gelang van de behoeften worden vastgesteld, worden herhaald.

6.3 Opleidingsprogramma's en installaties voor opleiding

Voor elke categorie van personen die taken uitvoeren die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid, moeten opleidingsprogramma's worden ontwikkeld en uitgevoerd. Deze opleidingsprogramma's dekken zowel de basisopleiding om de kwalificatie voor een bepaalde functie te verkrijgen als de nodige bijscholingsprogramma's daarna.
Al het technisch personeel, inclusief de contractanten op de site, moet beschikken over een gepaste basiskennis op het vlak van de nucleaire veiligheid en het intern noodplan.
De opleidingen die gevolgd worden door het personeel dat belast is met voor de nucleaire veiligheid belangrijke taken, evenals de evaluaties van het bereikte niveau van deskundigheid, moeten op gepaste wijze gedocumenteerd worden.

Afdeling II Ontwerp

Artikel 7 Ontwerpbasis

7.1 Doelstellingen

[Er moeten] maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de potentiėle radiologische gevolgen voor de bevolking, de werkers en het leefmilieu de voorgeschreven limieten niet overschrijden en zo laag als redelijkerwijze mogelijk worden gehouden. Een van de doelstellingen van de ontwerpbasis moet er in bestaan om voorziene bedrijfsincidenten en ongevallen te voorkomen en, indien dit niet lukt, de gevolgen ervan te beperken.

7.2 Strategie inzake nucleaire veiligheid

In het ontwerpproces wordt het concept van gelaagde bescherming toegepast om radioactieve lozingen te voorkomen of, indien de preventie mislukt, te beperken [en om de nucleaire veiligheidsdoelstelling opgenomen in artikel 3/1 te bereiken].

7.3 Opstellen van de ontwerpbasis

De ontwerpbasis moet de identificatie van de normale uitbatingsvoorwaarden, de voorziene bedrijfsincidenten en de ongevallen die het gevolg zijn van vooronderstelde initiatorgebeurtenissen, hun klassering met het oog op de nucleaire veiligheid, de belangrijke hypothesen en, in bepaalde gevallen, de bijzondere analysemethodes bevatten. De ontwerpbasis moet specificaties omvatten aangaande de capaciteit van de installatie om het hoofd te bieden aan een aantal bedrijfsomstandigheden en [ontwerpbasisongevallen] waarbij de voorschriften inzake stralingsbescherming worden nageleefd.
Er wordt een lijst met alle vooronderstelde initiatorgebeurtenissen opgesteld die alle gebeurtenissen omvat die de nucleaire veiligheid van de installatie in het gedrang kunnen brengen. Uit deze lijst worden een aantal ontwerpbasisvoorvallen geselecteerd, [op basis van een combinatie van deterministische methodes, probabilistische methodes en deskundigenoordeel], om de randvoorwaarden te bepalen volgens welke de voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten moeten worden ontworpen, om aan te tonen dat de vereiste veiligheidsfuncties worden gewaarborgd en dat de [ontwerpbasisdoelstellingen] bereikt worden.
De ontwerpbasis van de installatie is gekend en moet systematisch worden gedefinieerd, gedocumenteerd, gearchiveerd en bijgehouden om een beeld te geven van de bestaande installatie.

7.4 Ontwerpbasisvoorvallen

Bij het ontwerp van de installatie moeten voorvallen van interne en externe oorsprong in aanmerking worden genomen[, evenals de voorvallen die er uit voortvloeien]. [De lijst met voorvallen van interne en externe oorsprong is aangepast aan het type installatie en aan de site].

7.5 Veiligheidsverreisten

Bij het ontwerp van de voor de nucleaire veiligheid belangrijke systemen en componenten moet het principe, dat men zich na faling in veilige toestand bevindt (“fail-safe principle”), worden toegepast.
Een faling van een systeem dat voor normale exploitatie voorzien is, mag geen veiligheidsfuncties aantasten.
De betrouwbaarheid van de systemen moet worden gewaarborgd door een oordeelkundige keuze van maatregelen zoals het gebruik van beproefde componenten, redundantie, diversiteit, fysieke en functionele scheiding en isolering.

[7.5./1 Fysieke beveiligingsmaatregelen

Fysieke beveiligingsmaatregelen worden in beschouwing genomen in de vroegste stadia van het ontwerp van nieuwe installaties of wijzigingen van bestaande installaties.
]

7.6 Ontwerp- en uitbatingsaspecten met het oog op de ontmanteling

Bij het ontwerp, de bouw en de uitbating van een inrichting, deze voor de [berging van radioactief afval] uitgezonderd, moet er rekening mee gehouden worden dat deze ooit zal ontmanteld worden. De maatregelen die genomen worden om de ontmanteling te vergemakkelijken worden beschreven en gerechtvaardigd in het veiligheidsrapport. Deze maatregelen omvatten het bijhouden van documenten die nuttig zijn bij een latere ontmanteling en die verband houden met het ontwerp en de uitbating van de installatie, de voorvallen en incidenten die zich hebben voorgedaan, de wijzigingen die aan de installatie aangebracht werden, de inventaris van de aanwezige radionucliden, de dosis- en besmettingsniveaus in de installatie.
Vóór de inbedrijfstelling van zijn inrichting voert de exploitant een beginkarakterisatie uit, inclusief de radiologische situatie van de site, voor de vergelijking met de eindconfiguratie van de inrichting op het einde van haar ontmanteling. Voor de inrichtingen die in uitbating waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit zullen gegevens over analoge gebieden in ongestoorde toestand en met gelijkaardige karakteristieken als alternatief gebruikt worden.

Artikel 8 Klassering van de structuren, systemen en componenten

8.1 Principe

Alle voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten, incl. de software voor de besturing, moeten worden geļdentificeerd en volgens hun belang voor de nucleaire veiligheid worden geklasseerd.

8.2 Klasseringsproces

Het belang voor de nucleaire veiligheid van alle structuren, systemen en componenten moet worden bepaald en er moet een klasseringsysteem worden opgesteld om voor elke veiligheidsklasse te bepalen:
welke de geschikte codes en normen zijn en dus de gepaste bepalingen die moeten worden toegepast bij het ontwerp, de vervaardiging, de bouw en de inspectie van de component;
welke de karakteristieken zijn die verbonden zijn aan het systeem, de noodzaak van een elektrische noodvoeding en van een kwalificatie aangepast aan de bedrijfsvoorwaarden;
welke de beschikbaarheid of onbeschikbaarheid is van de vereiste systemen bij vooronderstelde initiatorgebeurtenissen die moeten worden bestudeerd in het kader van de deterministische analyse van de veiligheid;
welke de kwaliteitsvereisten zijn.
De methode die wordt gevolgd voor de klassering van een structuur, systeem of component volgens zijn belang voor de nucleaire veiligheid moet vooral steunen op deterministische methodes die eventueel worden aangevuld met probabilistische methodes en een technische beoordeling.

8.3 Betrouwbaarheidsgarantie

De voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten moeten zodanig worden ontworpen, vervaardigd of gebouwd, en onderhouden dat hun kwaliteit en betrouwbaarheid overeenstemmen met hun klassering.
De hulpsystemen ter ondersteuning van de uitrustingen die deel uitmaken van een voor de nucleaire veiligheid belangrijk systeem worden geclassificeerd volgens type en belang van de ondersteuning die ze aan dit systeem moeten geven.

8.4 Keuze van de materialen en kwalificatieprogramma

Bij het ontwerp en de vervaardiging van, en de keuze van materialen voor de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de bedrijfsomstandigheden tijdens hun hele levensduur. Bovendien moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de [ongevalsomstandigheden] voor hun eigenschappen en performantie.
Er moeten kwalificatieprocedures worden ingevoerd om te bevestigen dat de voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten tijdens hun hele ontwerplevensduur in staat zijn om de gevraagde functies te vervullen in de omgevingsomstandigheden die zich kunnen voordoen op het ogenblik dat men deze zal nodig hebben, bij normale werking en in voorkomend geval tijdens de voorziene bedrijfsincidenten en in ongevalsituaties.
Wanneer vaststaat dat uitrustingen kunnen worden blootgesteld aan externe voorvallen zoals natuurverschijnselen of andere invloeden van buitenaf en een veiligheidsfunctie moeten kunnen vervullen tijdens of na een dergelijke voorval, voorziet het kwalificatieprogramma voor deze uitrustingen de voorwaarden die door deze externe voorvallen worden opgelegd.

Afdeling III Uitbating

Artikel 9 Uitbatingslimieten en -voorwaarden

9.1 Invoering en reikwijdte van de uitbatingslimieten en -voorwaarden

Bij de uitbating van de installaties moeten een stel uitbatingslimieten en -voorwaarden nageleefd worden.
De uitbatingslimieten en -voorwaarden worden opgesteld om ervoor te zorgen dat de installatie wordt uitgebaat overeenkomstig de hypothesen en de ontwerpsdoelstellingen die zijn opgenomen in het veiligheidsrapport.
De uitbatingslimieten en -voorwaarden maken wezenlijk deel uit van het veiligheidsrapport en bepalen de uitbatingsvoorwaarden die moeten worden vervuld om situaties die tot ongevallen zouden kunnen leiden te voorkomen of om de gevolgen van ongevallen te milderen wanneer ze zich toch zouden voordoen.
De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten omvatten: limieten voor de bedrijfsparameters, limieten voor de parameters die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid, voorwaarden betreffende de minimumbeschikbaarheid van de functionele uitrusting, de acties die het uitbatingpersoneel moet ondernemen bij afwijkingen van de uitbatingslimieten en -voorwaarden of bij faling van uitrustingen die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid, alsook de tijd die wordt toegekend om deze acties te ondernemen.
De limieten moeten ook limieten omvatten betreffende de lozing van radioactieve effluenten in het milieu.

9.2 Opstelling en nazicht van de uitbatingslimieten en -voorwaarden

De uitbatingslimieten en -voorwaarden zijn gebaseerd op het ontwerp en op het analyse van de veiligheid van de installatie, op de analyse van haar omgeving en op de resultaten van de testen bij de inbedrijfstelling. De rechtvaardiging van elke van de uitbatingslimieten en -voorwaarden moet worden gedocumenteerd.
De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten opnieuw worden onderzocht en indien nodig worden gewijzigd tijdens de hele levensduur van de installatie, in het licht van de toepasbare ervaringsfeed-back (incl. inspecties tijdens de werking, periodieke testen), de evolutie van de technologie en de veiligheidsdoelstellingen en telkens wanneer er wijzigingen worden aangebracht aan de installatie.
Het proces voor de wijziging of afwijking van een uitbatingslimiet en -voorwaarde moet worden vastgelegd. Deze wijzigingen en afwijkingen moeten op gepaste wijze worden gerechtvaardigd door veiligheidsanalyses, moeten het voorwerp uitmaken van een onafhankelijk, intern of extern nazicht van de veiligheid, dat door de exploitant wordt georganiseerd, en moeten worden goedgekeurd door de veiligheidsautoriteit.

9.3 Veiligheidslimieten, instellingen van de veiligheidssystemen en operationele limieten

De limieten moeten op conservatieve wijze worden bepaald, rekening houdend met de onzekerheden van het proces van de veiligheidsanalyse.
Tussen de normale werkingswaarden en de instellingen van de veiligheidssystemen moeten geschikte marges worden vastgelegd om een te frequente ongewenste activering van deze systemen te vermijden.

9.4 Onvoorwaardelijke vereisten

Wanneer zich een situatie voordoet waarbij het bedrijfspersoneel niet kan controleren of de installatie zich binnen haar operationele limieten bevindt of wanneer de installatie zich op een onverwachte manier gedraagt, moeten onmiddellijk maatregelen worden genomen om haar weer in een veilige en stabiele toestand te brengen.
Na een abnormaal voorval, een onvoorziene uitschakeling van de installatie inbegrepen, moet de oorzaak van het voorval voldoende worden onderzocht om de uitbating op een veilige manier te kunnen voortzetten of hernemen. Er moeten procedures beschikbaar zijn die de acties en uit te voeren evaluaties bepalen.

9.5 Toezichtsprogramma

Om te garanderen dat de instelwaarden van de beschermingsdrempels en de normale uitbatingslimieten en -voorwaarden worden nageleefd, moeten de overeenstemmende systemen en componenten worden bewaakt, geļnspecteerd, geverifieerd, geijkt en getest volgens een gepast toezichtsprogramma.
De exploitant moet er zich van vergewissen dat een dergelijk toezichtsprogramma werd opgesteld en wordt toegepast en dat de resultaten worden geėvalueerd en gearchiveerd.

9.6 Afwijkingen

Wanneer de uitbatingslimieten en -voorwaarden niet kunnen worden nageleefd, moeten onmiddellijk de gepaste corrigerende maatregelen worden genomen. De exploitant moet de situatie onderzoeken en evalueren en de veiligheidsautoriteit op de hoogte brengen volgens het systeem voor de melding van incidenten.
De verslagen m.b.t. de non-conformiteit met de uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten voldoende onderzocht worden, met name om na te gaan of een corrigerende actie die ertoe bijdraagt dat een dergelijke non-conformiteit zich niet meer kan voordoen, goed werd geļmplementeerd. Als er uitbatingslimieten en -voorwaarden werden overschreden, moet de oorzaak worden opgespoord en onderzocht.

Artikel 10 Beheer van de veroudering

10.1 Algemeen

[De exploitant beschikt over een programma voor het beheer van de veroudering. Dit programma omvat alle organisatorische, technische, operationele en onderhoudshandelingen waardoor de gevolgen van de veroudering kunnen worden beperkt om zodoende de beschadiging van de betrokken structuren, systemen en componenten binnen aanvaardbare grenzen te houden.
De gevolgen van de degradatie door veroudering wordt vermeden daar waar dit redelijkerwijze haalbaar is.
De principes van het verouderingsbeheer en het verouderingsbeheerprogramma worden in het veiligheidsrapport beschreven.
De volgende structuren, systemen en componenten vallen onder het verouderingsbeheerprogramma:
de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid, en
de structuren, systemen en componenten waarvan de degradatie het vermogen van die structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid om hun functie te vervullen, kan aantasten.
]
Er moeten voldoende marges worden voorzien bij het ontwerp van de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid zodat deze verouderingsmechanismen hun veiligheidsfunctie gedurende de ganse voorziene levensduur van de installatie niet in gevaar brengen.

10.2 Methodologie van het verouderingsbeheer

[Het verouderingsbeheerprogramma omvat met name de volgende onderdelen]:
[De identificatie van de betrokken structuren, systemen en componenten;]
[[De] fysieke identificatie, analyse en documentatie van fysieke verouderingsmechanismen voor [de betrokken] systemen, structuren en componenten;
De uitvoering van studies en evaluaties van de potentiėle effecten van deze mechanismen op de [betrokken] structuren, systemen en componenten;]
De [identificatie en de uitvoering van de] verificaties, testen, bemonsteringen en inspectieactiviteiten die toelaten om de gevolgen van een veroudering op te kunnen volgen en om elk onvoorzien gedrag of elke verslechtering tijdens de uitbating te kunnen detecteren. Stalen op basis waarvan specifieke verouderingsfenomenen kunnen worden opgevolgd, moeten in de installatie beschikbaar zijn.

10.3 Herziening en bijwerking van het verouderingsbeheerprogramma

De exploitant moet de ervaringsfeedback over de veroudering van zijn installatie bundelen en analyseren, evenals deze van gelijkaardige installaties.
[Op basis hiervan evalueert de exploitant de doeltreffendheid van zijn verouderingsbeheerprogramma.]
Het verouderingsbeheerprogramma moet geherevalueerd worden op basis van de nieuwe kennis [...] inzake de veroudering, het gedrag van de structuren, systemen en componenten, alsook met betrekking tot de verificatiemethodes. Deze herevaluatie vindt plaats minimaal ter gelegenheid van de periodieke veiligheidsherzieningen
De periodieke veiligheidsherziening moet bevestigen dat er met de verouderingsmechanismen in het verouderingsbeheerprogramma correct rekening werd gehouden.

Artikel 11 Systeem voor de analyse van voorvallen en de ervarings-feedback over de uitbating

11.1 Algemeen

De exploitant stelt een programma op voor het beheer van de ervaringsfeedback en voert het uit. Dat laat hem toe om stelselmatig de gegevens m.b.t. de voorvallen die zich tijdens de uitbating in zijn installatie voordoen te verzamelen, te analyseren en te documenteren.
De gegevens m.b.t. de ervaringsfeedback en de voorvallen die zich in andere gelijkaardige installaties voordoen, worden eveneens verzameld en geanalyseerd. De relevantie van deze voorvallen en hun implicaties voor de installatie worden bestudeerd. De exploitanten wisselen actief gegevens uit via nationale en internationale organisaties.
Via het proces van het beheer van de ervaringsfeedback wordt beoogd dat een verborgen tekortkoming met een mogelijke impact op de nucleaire veiligheid geļdentificeerd wordt, evenals elk voorteken van een voorval, of elke trend of progressieve evolutie die op een vermindering van de nucleaire veiligheid zou kunnen duiden.
[Bijzondere aandacht moet worden besteed aan gebeurtenissen die de reikwijdte van de nucleaire veiligheidsdoelstelling, opgenomen in artikel 3/1, kunnen beļnvloeden.]

11.2 Organisatie

De exploitant legt, rekening houdend met de verschillende betrokken diensten, de verantwoordelijkheden en de organisatie vast m.b.t. het beheer van de ervaringsfeedback.
De exploitant waakt erover dat de voor de analyse van de voorvallen vereiste middelen, materialen en deskundigheid ter beschikking worden gesteld.
De exploitant raadpleegt de organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp en de bouw van zijn installaties zodat hij, indien nodig, elke mogelijke ervaringsfeedback, elk advies of elke praktische informatie kan verkrijgen in geval van een defect aan de uitrusting of van een abnormale voorval.
Het leidinggevend personeel van de installatie is actief betrokken bij het programma voor het beheer van de ervaringsfeedback, in het bijzonder bij de analyse van de voorvallen en de goedkeuring van preventieve en corrigerende acties. Significante voorvallen of trend worden aan de directie van de inrichting gerapporteerd.

11.3 Evaluatie, analyse en corrigerende acties

Voor elke significant voorval op het gebied van de nucleaire veiligheid wordt er onmiddellijk een eerste evaluatie uitgevoerd om te bepalen of er dringende maatregelen moeten worden getroffen.
Voor alle (voor de nucleaire veiligheid al dan niet significante) voorvallen wordt binnen een gepaste termijn een evaluatie en, indien nodig, een gedetailleerde analyse uitgevoerd.
De analyse- en evaluatieprocessen, met inbegrip van de analysemethodologieėn, in het bijzonder voor de analyse van de menselijke factor, worden in de procedures beschreven.
De analyse bevat de volgende elementen:
een gedetailleerde beschrijving van het voorval met zijn chronologie, de context...
een analyse van de rechtstreekse en grondoorzaken;
een evaluatie van de mogelijke gevolgen en de impact op de nucleaire veiligheid;
de identificatie van de corrigerende acties.
Op basis van de evaluatie en de analyse van de voorvallen, worden er corrigerende acties op technisch of administratief vlak, of op het vlak van de opleiding van het personeel bepaald. De directie verzekert dat ze binnen een gepaste termijn geļmplementeerd worden om zo de situatie te corrigeren, te voorkomen dat de voorval zich herhaalt, de gevolgen ervan te milderen en de nucleaire veiligheid van de installatie in het algemeen te verhogen.

11.4 Documentatie en managementsysteem

Alle informatie of elk gegeven van het programma voor het beheer van de ervaringsfeedback (m.b.t. de uitbating in normale en abnormale omstandigheden en de voorvallen) wordt stelselmatig opgespoord en geregistreerd volgens het proces dat van kracht is, zodanig dat latere opzoekingen, studies en analyses makkelijk kunnen worden uitgevoerd.

11.5 Melding en verspreiding van informatie

Er wordt een proces ingevoerd waardoor de exploitant elk significant voorval, overeenkomstig de vastgelegde modaliteiten en criteria, aan de autoriteiten kan melden.
Het personeel wordt actief aangemoedigd om aandacht te hebben voor elke ongewone of abnormale situatie of voorval en hiervan een verslag op te stellen volgens de geldende criteria en procedures. Elk personeelslid wordt aangemoedigd om de schierincidenten met een mogelijke impact op de nucleaire veiligheid van de installatie te rapporteren.
De exploitant stelt regelmatig een samenvattend verslag op van de uitgevoerde activiteiten in het kader van het programma voor het beheer van de ervaringsfeedback. Dit verslag geeft een beeld van de interne en externe voorvallen die het voorwerp van een analyse hebben uitgemaakt, van de goedgekeurde corrigerende acties en de stand van zaken van hun implementatie. Voor de corrigerende acties die nog aan de gang zijn, wordt in het samenvattend verslag een einddatum voor hun uitvoering vermeld.
Er wordt een proces ingevoerd zodat de resultaten van het beheer van de ervaringsfeedback in het opleidingsprogramma voor het betrokken personeel gebruikt zouden kunnen worden.

11.6 Herziening en voortdurende verbetering van het beheer van de ervaringsfeedback

De exploitant onderzoekt periodiek, via een interne of externe onafhankelijke evaluatie en met behulp van prestatiecriteria de organisatie van het beheer van de ervaringsfeedback, de toepassing van de procedures, evenals de uitvoering en de doeltreffendheid van de corrigerende acties. De nodige verbeteringen worden op basis van deze evaluaties aan de organisatie en aan de procedures aangebracht.

Artikel 12 Onderhoud, inspectie tijdens de werking en functionele testen

12.1 Principe

De exploitant dient te zorgen voor de opstelling en uitvoering van programma's voor het onderhoud, testen, controleren en inspecteren van de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid. Deze programma's garanderen dat het betrouwbaarheids- en beschikbaarheidsniveau van alle structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid in overeenstemming blijven met de verwachtingen van de exploitant en de hypothesen en de doelstellingen van het ontwerp tijdens de ganse levensduur van de installatie. Deze programma's moeten rekening houden met de uitbatingslimieten en -voorwaarden evenals met alle andere reglementaire voorschriften die van toepassing zijn en moeten opnieuw geėvalueerd worden in het licht van de opgedane ervaring.
De programma's moeten periodieke inspecties en testen omvatten van deze structuren, systemen en componenten ten einde te kunnen bepalen of ze aanvaardbaar zijn voor de verdere veilige uitbating van de installatie dan wel of er corrigerende maatregelen nodig zijn.

12.2 Opstelling en herziening van de programma's

De frequentie van het preventief onderhoud, de testen, het toezicht en de inspectie van de specifieke structuren, systemen en componenten moet worden vastgelegd rekening houdend met:
(a)
het belang voor de nucleaire veiligheid van deze structuren, systemen en componenten;
(b)
hun intrinsieke betrouwbaarheid;
(c)
hun geschatte mogelijkheid op degradatie;
(d)
de bedrijfservaring en/of het resultaat van onderzoek;
(e)
de aanbevelingen van de fabrikant;
(f)
de normen die van toepassing zijn.
Er moeten regelmatig inspecties tijdens de werking van de nucleaire installaties worden uitgevoerd en de intervallen tussen de inspecties moeten worden gekozen op basis van conservatieve hypothesen en overeenkomstig de regelgeving die van toepassing is, ten einde erop toe te zien dat elke verslechtering van een voor de nucleaire veiligheid belangrijke component gedetecteerd wordt vooraleer deze kan leiden tot een defect of een tekortkoming met gevolgen voor de nucleaire veiligheid.
De gegevens over het onderhoud, de testen, het toezicht en de inspectie tijdens de werking moeten geregistreerd, gearchiveerd en geanalyseerd worden om te kunnen controleren dat de performantie van de uitrustingen conform is met de ontwerphypothesen voor wat betreft de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid van het materieel.
Negatieve trends over de prestaties van de uitrustingen en aanhoudende of terugkerende problemen moeten worden geļdentificeerd. De impact op de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van het systeem zal geėvalueerd worden en de grondoorzaken geļdentificeerd.
De informatie die d.m.v. de onderhouds- en inspectieprogramma's verkregen wordt, moet gebruikt worden om deze programma's te evalueren en te verbeteren. De voorstellen tot wijziging van deze programma's moeten geėvalueerd worden in het licht van hun gevolgen voor de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid van de systemen, van hun impact op de nucleaire veiligheid evenals op hun conformiteit met de vereisten die van toepassing zijn.
De globale impact van een onderhoudsplan op de nucleaire veiligheid van de installatie zal geėvalueerd worden.

12.3 Implementatie

De voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten moeten ontworpen worden om gedurende hun ganse levensduur, voor wat betreft integriteit en functionele capaciteit, getest, onderhouden, hersteld of gecontroleerd en periodiek geļnspecteerd te kunnen worden zonder een overmatig risico voor de werknemers en zonder een significante vermindering van de beschikbaarheid van het systeem. Wanneer dergelijke bepalingen niet kunnen worden nageleefd, moeten er – bewezen en goedgekeurde – alternatieve of indirecte methodes beschikbaar zijn en moeten er gepaste veiligheidsvoorzieningen van toepassing zijn om eventuele tekortkomingen te verhelpen.
De exploitant moet procedures opstellen voor de onderhoudstaken, de testen, het toezicht en de inspecties die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid. Deze procedures moeten worden opgesteld, herzien, gevalideerd, gepubliceerd en gewijzigd conform de managementsysteem.
Het systeem voor de controle van de werkzaamheden moet garanderen dat het materieel van de installatie alleen uit dienst wordt genomen voor onderhoud, testen, toezicht of inspecties met inachtneming van de uitbatingslimieten en -voorwaarden. Het systeem moet ook voorzien dat het materieel na het onderhoud en inspectie niet terug wordt ingezet vooraleer de verificatie van de kwaliteit en de configuratie ervan met bewijsstukken gestaafd werd en de noodzakelijke testen werden uitgevoerd.
De exploitant moet een systeem opzetten voor de planning en de controle van de werkzaamheden zodat de onderhoudsactiviteiten, de testen, het toezicht en de inspecties naar behoren vergund zijn en conform de opgestelde procedures worden uitgevoerd.
Daar waar het relevant is, moeten de aanvaardingscriteria m.b.t. het onderhoud, de testen en de inspectie- en toezichtstaken, evenals de acties die moeten worden ondernomen indien deze aanvaardingscriteria niet worden nageleefd, duidelijk gespecificeerd worden in de procedures.
De herstellingen van structuren, systemen en componenten moeten zo snel als redelijkerwijze mogelijk worden uitgevoerd. Er moeten prioriteiten gesteld worden, vóór alles rekening houdend met het belang voor de nucleaire veiligheid van elk(e) defect(e) structuur, systeem en component.
Na elke abnormale voorval moet de exploitant de veiligheidsfuncties en de functionele integriteit hervalideren van elke component die of van elk systeem dat onder de voorval zou kunnen hebben geleden. De noodzakelijke maatregelen omvatten gepaste activiteiten met betrekking tot inspecties, testen en onderhoud.
Het materieel en de gebruikte inspectiemethodes voor de onderzoeken en testen moeten van goede kwaliteit zijn. Het materieel moet zeer nauwkeurig zijn en over een gepast meetgamma beschikken dat conform is met erkende normen.
Alle componenten en de accessoires van een testuitrusting moeten juist gekalibreerd zijn vooraleer ze gebruikt worden. De ganse uitrusting moet correct geļdentificeerd worden in de kalibratieverslagen en de geldigheid van de ijking moet regelmatig door de exploitant geverifieerd worden overeenkomstig zijn managementsysteem.
Elk procedé voor in service inspectie wordt gekwalificeerd rekening houdende met de te inspecteren zones, de methodes voor niet-destructieve testen, de detectie van defecten, en de vereiste efficiėntie van de inspecties.
Wanneer een indicatie van een defect buiten de aanvaardingscriteria onder de aandacht wordt gebracht op een staal, dan moeten er bijkomende onderzoeken worden uitgevoerd op gelijkaardige stalen die dit zelfde probleem kunnen vertonen. De uitgebreidheid van deze bijkomende onderzoeken moet bepaald worden naargelang de aard van het defect, de mate waarin het de nucleaire veiligheid van de installatie of van de componenten ervan aantast, evenals met de mogelijke gevolgen ervan.

Afdeling IV Verificatie van de nucleaire veiligheid

Artikel 13 Inhoud en bijwerking van het veiligheidsrapport

13.1 Doelstellingen van het veiligheidsrapport

De exploitant stelt een veiligheidsrapport op in het kader van de in het algemeen reglement beschreven vergunningsprocedure. Dit rapport is een belangrijk onderdeel van de basis voor de vergunning van de installatie en de grondslag voor de veilige uitbating ervan.
Het veiligheidsrapport moet voldoende nauwkeurige informatie bevatten over de installatie en haar bedrijfsomstandigheden, zodat de veiligheidsautoriteit de nucleaire veiligheid van de installatie op basis daarvan kan evalueren.
De exploitant garandeert dat de installatie, de activiteiten die er worden uitgevoerd, het materieel, de organisatie, de kwalificatie en de opleiding van het personeel, het kwaliteitsborgingprogramma en de veiligheidssystemen en -voorschriften conform het veiligheidsrapport zijn.
Het veiligheidsrapport moet ook dienst doen als basis voor de exploitant om de effecten van wijzigingen aan de installatie of aan de uitbatingspraktijk op de nucleaire veiligheid te evalueren.

13.2 Inhoud van het veiligheidsrapport

[Een technisch reglement van het Agentschap] kan de gedetailleerde inhoud van het veiligheidsrapport preciseren volgens het type van installatie.

13.3 Bijwerking van het veiligheidsrapport

De exploitant stelt een procedure op voor de bijwerking van het veiligheidsrapport. De verantwoordelijkheden voor de herziening van het veiligheidsrapport moeten duidelijk worden toegekend. De bijwerking van het veiligheidsrapport wordt goedgekeurd door de veiligheidsautoriteit.

Artikel 14 Periodieke herzieningen

14.1 Doelstellingen van de periodieke veiligheidsherzieningen

Ter aanvulling van in andere kaders uitgevoerde studies van de nucleaire veiligheid, heeft een periodieke herziening tot doel een systematische evaluatie van de nucleaire veiligheid van een installatie door te voeren, en in het bijzonder:
te bevestigen dat de installatie nog minstens even veilig is als oorspronkelijk aanvaard of aanvaard na de vorige periodieke herziening, en aan te tonen dat geen enkele vermindering van de nucleaire veiligheid zonder corrigerende actie is gebleven;
de toestand van de installatie en haar uitbatingsregime vast te stellen met bijzondere aandacht voor de structuren, systemen en componenten die kunnen verslechteren, teneinde elke factor te identificeren en te evalueren die de veilige uitbating van de installatie tot de volgende periodieke herziening of tot het geprogrammeerde einde van de levensduur van de installatie zou kunnen beperken [alsook de maatregelen die hiertegen moeten worden genomen];
het huidige veiligheidsniveau te rechtvaardigen ten aanzien van de huidige normen en praktijken, en verbeteringen van de veiligheid te identificeren en toe te passen waar dit redelijkerwijs [haalbaar] is.
[In voorkomend geval verduidelijken de technische reglementen van het Agentschap de modaliteiten van de uitvoering van dit artikel, met name de verschillende fases en termijnen, het vastleggen van de methodologie, de aan te leveren rapporten, de opvolging door de veiligheidsautoriteit en de modaliteiten voor communicatie naar het publiek.]
Voor de evaluatie van de veiligheid worden met name de volgende elementen in aanmerking genomen:
de evoluties van de normen inzake nucleaire veiligheid, de technologie, onderzoek en ontwikkeling evenals de internationale regelgeving;
de nationale en internationale ervaringsfeedback en uitbatingshistoriek;
de veroudering van de installaties;
de aan de installatie aangebrachte wijzigingen die een invloed hebben op de nucleaire veiligheid;
de wijzigingen aan de organisatiestructuur.
De periodieke veiligheidsherziening moet slaan op alle veiligheidsaspecten van een inrichting. In deze context, wordt de inrichting beschouwd als het geheel van de installaties (systemen, structuren en componenten) die door de oprichtings- en exploitatievergunning worden gedekt.
De exploitant draagt de hoofdverantwoordelijkheid voor de periodieke veiligheidsherziening.

14.2 Methodologie van de herziening

[De herziening gebruikt een systematische en gedocumenteerde methode die met name rekening houdt met de nucleaire veiligheidsdoelstelling gedefinieerd in artikel 3/1.
De door de herziening behandelde thema's worden duidelijk bepaald en verantwoord. Deze thema's worden bepaald volgens een vastgestelde methodologie die up-to-date, systematisch en gedocumenteerd is. De herziening moet ten minste de volgende thema's behandelen:
1.
ontwerp van de installatie;
2.
huidige toestand van de systemen, structuren en componenten, vermoedelijke toestand tot de volgende periodieke herziening;
3.
kwalificatie van de uitrustingen;
4.
veroudering;
5.
deterministische veiligheidsanalyses;
6.
probabilistische veiligheidsanalyses;
7.
risicostudies;
8.
veiligheidsprestaties;
9.
ervaringsfeedback van andere installaties en onderzoeksresultaten;
10.
organisatie, managementsysteem en veiligheidscultuur;
11.
procedures;
12.
menselijke factoren;
13.
noodplan;
14.
radiologische impact op het milieu.
]
[De periodieke veiligheidsherzieningen vinden regelmatig plaats met intervallen van maximum tien jaar.]
De exploitant stuurt een syntheserapport aan de veiligheidsautoriteit. Dit syntheserapport omvat:
a)
Voor elk veiligheidsthema dat wordt beschouwd:
i.
De identificatie van de verschillen tussen de huidige toestand van de installatie en de huidige regels en praktijken inzake nucleaire veiligheid
ii.
De evaluatie en de eventuele rechtvaardiging van de aanvaardbaarheid van deze verschillen.
b)
Een globale evaluatie van de nucleaire veiligheid waaruit het volgende voortvloeit:
i.
Een lijst van uit te voeren corrigerende acties en verbeteringen van de veiligheid;
ii.
De gedetailleerde planning van de uitvoering van deze acties.
Deze evaluatie van de nucleaire veiligheid laat toe om zich uit te spreken over het voortzetten van de uitbating, van de aanvaardbaarheid van de resterende afwijkingen ten opzichte van het veiligheidsreferentiesysteem na implementatie van de corrigerende en verbeteringsacties. De interacties tussen de veiligheidsthema's, de individuele tekortkomingen en de corrigerende en verbeteringsacties, en ook de compenserende maatregelen, worden in overweging genomen bij de globale evaluatie. De globale evaluatie toont aan in welke mate aan de nucleaire veiligheidsvereisten inzake de gelaagde bescherming werd voldaan, in het bijzonder voor de fundamentele veiligheidsfuncties.
De documentatie m.b.t. de periodieke herziening moet door de exploitant worden bewaard volgens de geldende kwaliteitsborgingprocedures. Deze documentatie bevat de laatste aanvaarde versies van de documenten en informatie over de lessen die uit de herziening worden getrokken.

[14.3 Planning en uitvoering van het actieplan

De exploitant maakt een planning op voor de uitvoering van de corrigerende acties en verbeteringsacties. Hij voert de acties uit binnen drie jaar na de uiterste toegestane datum voor het indienen van het syntheserapport, zoals ofwel gedefinieerd in de oprichtings- en exploitatievergunning of bij ontstentenis hiervan zoals bepaald door het Agentschap.
Voor acties waarvoor oproepen tot het indienen van een offerte in het kader van een overheidsopdracht, vergunnings- en bouwvergunningsprocedures of specifieke bestellingen voor apparatuur die een lang productie- en kwalificatieproces omvat, zijn vereist, of enig ander geval van overmacht, kan de termijn echter langer zijn dan 3 jaar vanaf de uiterste toegestane datum voor het indienen van het syntheserapport. In dat geval wordt een indicatieve planning verstrekt op basis van de geraamde duur van de verschillende geplande fasen.
Elke vertraging ten opzichte van de planning en elke afwijking ten opzichte van de inhoud van het actieplan moet worden gerechtvaardigd.
Het actieplan en de wijzigingen ervan worden door de veiligheidsautoriteit goedgekeurd.
]

Artikel 15 Wijzigingen

15.1 Inleiding

Ongeacht de reden van een wijziging, moet er aandacht worden besteed aan haar impact op de nucleaire veiligheid zodanig dat minstens hetzelfde veiligheidsniveau als vóór de implementatie wordt gegarandeerd.
[Wijzigingen met een gelijktijdige impact op de nucleaire veiligheid en de fysieke beveiliging moeten geļmplementeerd worden op een manier die het algemene risico voor de bevolking, de werknemers en het leefmilieu minimaliseert.]
De volgende veranderingen moeten worden beschouwd als wijzigingen:
veranderingen aan de installatie: verandering van structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid;
vervanging van een component van de installatie wanneer deze component niet wordt vervangen door een identieke reservecomponent of door een component waarvan een vorige veiligheidsanalyse het equivalente karakter heeft aangetoond;
verandering van een proces-software die een impact heeft op de nucleaire veiligheid;
[verandering met betrekking tot de fysieke beveiliging die een impact heeft op de nucleaire veiligheid;]
verandering van de uitbatingslimieten en -voorwaarden;
wijziging van de in het veiligheidsrapport beschreven organisatiestructuur van de exploitant.
De exploitant dient een duidelijk en nauwkeurig managementsysteem van de wijzigingen in te voeren, als onderdeel van een geļntegreerd managementsysteem, om er zich van te vergewissen dat alle wijzigingen op een gepaste manier zijn ontworpen, gecontroleerd, geverifieerd en geļmplementeerd en of alle veiligheidsvereisten worden gerespecteerd. Voor de wijzigingen die een significante impact hebben op de nucleaire veiligheid volgens het klasseringsprincipe waarvan sprake in het volgende lid, moet hun beheer minstens de volgende elementen behandelen:
reden en rechtvaardiging van de wijziging;
haalbaarheidsstudie en veiligheidsanalyse van de wijziging;
ontwerp van de wijziging en, indien nodig, een nazicht door een onafhankelijke instantie en/of de goedkeuring door de veiligheidsautoriteiten;
constructie, installeren, testen en opleveren van de wijziging;
aanpassing van de documentatie en van het veiligheidsrapport;
opleiding van de operatoren en van het betrokken personeel.
Het beheer van de wijzigingen moet de gepaste criteria voorzien en beschrijven om de wijzigingen te klasseren en trapsgewijze te behandelen naargelang hun impact op de nucleaire veiligheid.

15.2 Verantwoordelijkheden

De exploitant blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de impact van de wijzigingen op de nucleaire veiligheid en voor de aangifte ervan aan de veiligheidsautoriteiten met het oog op haar eventuele evaluatie en goedkeuring.

15.3 Veiligheidsstudie van de wijziging

Vóór elke wijziging moet een veiligheidsevaluatie worden uitgevoerd waarin alle potentiėle gevolgen voor de nucleaire veiligheid worden bepaald. Het resultaat van deze evaluatie moet de toepassing mogelijk maken van het klasseringsprincipe bedoeld in het laatste lid van artikel 15.1.
Er moet een grondige en gedetailleerde analyse worden uitgevoerd. De reikwijdte en detailgraad van deze analyse worden bepaald door de resultaten van de veiligheidsevaluatie. Alleen als de eerste veiligheidsevaluatie aantoont dat de wijziging geen significante impact heeft op de veiligheid kan afgezien worden van de grondige analyse van de nucleaire veiligheid.
De grondige veiligheidsanalyse moet aantonen dat alle aspecten van de nucleaire veiligheid werden beschouwd. De veiligheidsstudies die eruit voortvloeien, moeten voldoen aan alle technische vereisten en aan de veiligheidsvoorschriften.
De veiligheidsevaluaties en -analyses van de wijziging moeten worden uitgevoerd door ter zake gekwalificeerd personeel.
Een intern of extern, door de exploitant georganiseerd, onafhankelijk nazicht van de wijziging (reikwijdte, impact op de nucleaire veiligheid, gevolgen van de wijziging; incl. de rechtvaardigende studies) moet worden uitgevoerd door personen die voldoende expertise hebben en niet rechtstreeks betrokken zijn bij het ontwerp of de uitvoering van de wijziging.

15.4 Uitvoering van de wijziging

De wijziging, incl. de nodige testen, moet worden uitgevoerd volgens de vastgestelde werk-, kwaliteits- en testprocedures.
De gevolgen van de wijziging op de procedures of de opleiding (incl. opleiding op simulator in voorkomend geval) moeten worden onderzocht en de nodige bijwerkingen moeten worden doorgevoerd.
Het personeel op wiens activiteiten een wijziging van de organisatie of van de installatie een impact heeft, moet er een voldoende kennis van hebben om zijn activiteiten verder uit te voeren.
Voordat een wijziging actief kan worden, moeten de documenten nodig voor de veilige uitbating aangepast zijn.

15.5 Tijdelijke wijzigingen

De tijdelijke wijzigingen zijn wijzigingen die worden aangebracht voor beperkte duur die voorafgaandelijk wordt vastgesteld.
Voor de tijdelijke wijzigingen moet een equivalent proces worden gevolgd als voor de permanente wijzigingen.
De tijdelijke wijzigingen moeten steeds op elke plaats waar ze van toepassing zijn en op elk relevant controlepunt duidelijk worden geļdentificeerd (elk belangrijk controlepunt van het gewijzigde systeem en elk administratief aspect betreffende het systeem dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een tijdelijke wijziging). Het betrokken personeel moet duidelijk geļnformeerd worden over de tijdelijke wijzigingen en hun impact op de werking van de installatie.
Het aantal gelijktijdige tijdelijke wijzigingen moet tot een minimum worden beperkt
De exploitant moet de doorgevoerde tijdelijke wijzigingen regelmatig evalueren om na te gaan of ze nog nodig zijn en of de procedures, instructies, plannen, enz. betreffende deze tijdelijke wijziging nog geldig zijn.

Afdeling V Voorbereiding op een noodsituatie

Artikel 16 Intern noodplan

16.1 Doelstelling

De exploitant moet schikkingen voorzien en invoeren om een doeltreffend antwoord te bieden op voorvallen die beschermingsmaatregelen ter plaatse vergen, teneinde:
(a)
[elke noodsituatie die zich op zijn site voordoet onder controle te krijgen, incl. de situaties die een combinatie van niet-radiologische en radiologische risico’s inhouden en de situaties waarbij verscheidene installaties van dezelfde site tegelijkertijd betrokken zijn of die tegelijkertijd van invloed zijn op verscheidene installaties van dezelfde site;]
(b)
de uitbreiding van een noodsituatie te voorkomen of de gevolgen ervan ter plaatse te milderen; en
(c)
samen te werken met de externe organisaties om de nadelige gevolgen voor het milieu, de gezondheid van de werknemers en van de bevolking te voorkomen of te milderen.

16.2 Voorbereiding en intern noodplan

[Onverminderd hoofdstuk V betreffende de maatregelen bij noodsituaties en in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar van boek I, titel 2 van de codex over het welzijn op het werk] moet de exploitant een intern noodplan voorbereiden en een gepaste organisatie opzetten waarbij de autoriteit en de verantwoordelijkheden duidelijk worden toegekend; hij dient ook schikkingen te voorzien voor de coördinatie van de activiteiten op de site en de samenwerking met de externe organisaties tijdens alle fases van een noodsituatie. Dit intern noodplan identificeert de personen die de toelating hebben om de maatregelen te treffen die in het interne noodplan bepaald zijn, laat toe om functies en verantwoordelijkheden toe te wijzen, en kent de taken van de verschillende verantwoordelijken en interventieploeg(en) toe.
Overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van [1 maart 2018] tot vaststelling van het nucleair en radiologisch noodplan voor het Belgisch grondgebied dient de exploitant alle bewarende maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om de veiligheid te verzekeren van de personen en goederen op de site en buiten de installatie die door het ongeval getroffen werd. De exploitant waakt er ook over dat het ongeval in te perken en de installatie zo snel mogelijk terug in een veilige toestand gebracht wordt. Op radiologisch gebied omvat deze bescherming maatregelen inzake groepering, evacuatie, ontsmetting de overbrenging naar gespecialiseerde ziekenhuizen alsook de maatregelen van medische aard die genoodzaakt zijn door de situatie.
Het intern noodplan moet worden opgesteld op basis van een analyse van de redelijkerwijs voorspelbare voorvallen en situaties die de toepassing van beschermingsacties op of buiten de site kunnen vergen. De structuur van het intern noodplan is evolutief en voldoende soepel om zich aan te passen aan de reėle behoeften die door de noodsituatie vereist worden.[ Dit plan moet zich ook kunnen aanpassen aan een ernstige ongevalssituatie, zelfs als die onwaarschijnlijk lijkt.]
De exploitant neemt maatregelen om te verzekeren dat:
(a)
de noodsituaties snel kunnen worden gedetecteerd en geclassificeerd;
(b)
de alarmering op de site gebeurt, het interventiepersoneel snel gemobiliseerd wordt en de externe hulpdiensten begeleid worden;
(c)
alle personen die op de site aanwezig zijn, incl. het interventiepersoneel, veilig zijn;
(d)
er gecommuniceerd wordt met de overheid en het publiek over de toestand op de site; de communicatie omvat de snelle melding en alle informatie die daarna nodig is,
(e)
de situatie vanuit technisch en radiologisch oogpunt (op en rond de site) wordt geėvalueerd;
(f)
de radioactieve lozingen worden geėvalueerd;
(g)
de eerste hulp wordt geboden en een beperkt aantal slachtoffers ter plaatse wordt behandeld;
(h)
de installaties gecontroleerd, hersteld of terug in een veilige toestand gebracht worden.

16.3 Organisatie

De exploitant moet op de site permanent beschikken over personeel met voldoende autoriteit en verantwoordelijkheden om onmiddellijk alle gepaste dringende maatregelen te kunnen nemen op de site.
Er moet permanent een voldoende aantal gekwalificeerde personeelsleden beschikbaar zijn opdat de vereiste posten snel kunnen worden ingenomen na de afkondiging en melding van een noodsituatie.
Er moeten voorzieningen bestaan om snel de steun te verkrijgen van ploegen die voorbereid zijn om tussen te komen en de gevolgen van een noodsituatie te milderen.
Er moeten voorzieningen bestaan om het alarm zo snel mogelijk te kunnen doorsturen naar de bevoegde overheden en de externe interventiediensten.

16.4 Infrastructuur

Er moet gepaste noodinfrastructuur worden voorzien om te reageren op de voorvallen, zoals voorzien in artikel 16.2, vierde lid.
Deze noodinfrastructuur moet behoorlijk gesitueerd en/of beschermd zijn om de blootstelling van de leden van de aanwezige ploegen te kunnen beheersen. Er moeten gepaste maatregelen worden getroffen om de personen die deze noodinfrastructuur bemannen voldoende lang te beschermen tegen de risico's als gevolg van ongevallen. Dit houdt in dat de noodinfrastructuur ver genoeg verwijderd is van de plaatsen die beschadigd of aan straling blootgesteld kunnen worden. Indien nodig kunnen maatregelen op het vlak van airconditioning en doorlopende controle van de achtergrondstraling vereist zijn.
Deze noodinfrastructuren [omvatten] één of meerdere coördinatiecentra andere dan de controlezaal, voor het beheer van de crisis op de site. Men dient er informatie te kunnen verkrijgen over de belangrijke parameters van de installatie en over de radiologische toestand op de site en in de onmiddellijke omgeving ervan.
De instrumenten, de gereedschappen, het materieel, de documentatie en de communicatiesystemen die in noodsituaties moeten worden gebruikt, moeten beschikbaar worden gehouden in zodanige omstandigheden dat ze niet kunnen worden beschadigd of ontoegankelijk kunnen worden gemaakt door de gepostuleerde ongevallen. Ze moeten voldoende vaak getest worden om hun goede werking te controleren.

16.5 Opleiding, training en oefeningen

Alle personeelsleden en andere personen die op de site aanwezig zijn, moeten op de hoogte worden gebracht van de maatregelen om hen te verwittigen van een noodsituatie en van de acties die ze moeten ondernemen bij een dergelijke verwittiging.
Er moeten voorzieningen bestaan om de vereiste kennis, bekwaamheden en capaciteiten te identificeren van het personeel die nodig zijn om de interventiefuncties te vervullen.
Er moeten voorzieningen bestaan om er zich van te vergewissen dat het personeel dat bij het intern noodplan betrokken is, zijn plichten qua opleiding vervult zodat het de toevertrouwde interventiefuncties kan uitoefenen. Als aanvulling op de initiėle opleiding moeten regelmatige bijscholingen voorzien worden.
Het intern noodplan moet het voorwerp uitmaken van oefeningen, met een frequentie van minstens een per jaar. Sommige van deze oefeningen worden geļntegreerd en worden uitgevoerd met de medewerking van zo veel mogelijk betrokken externe instanties.
De interne noodplanoefeningen moeten systematisch worden geėvalueerd. De schikkingen om voorbereid te zijn op de noodsituatie en het noodplan moeten worden herzien en bijgewerkt in het licht van de opgedane ervaring.
[De eerste oefening van het intern noodplan dient te gebeuren voorafgaand aan de inbedrijfstelling van de inrichting en vóór de ingebruikname van elke nieuwe installatie voor het gedeelte van het intern noodplan dat wordt beļnvloed door deze inbedrijfstelling.]

Artikel 17 Beveiliging tegen brand van interne oorsprong

17.1 Doelstellingen van de beveiliging tegen brand van interne oorsprong

Er moet, voor elke plaats waar een brand de voor de nucleaire veiligheid belangrijke uitrustingen kan aantasten of waar zich radioactieve materialen bevinden, een brandbestrijdingsstrategie worden ontwikkeld die up-to-date wordt gehouden en het voorwerp uitmaakt van een opleidingsprogramma.

17.2 Basisprincipes bij het ontwerp

De voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten moeten zodanig worden ontworpen en geplaatst dat de kans op en de gevolgen van brand tot een minimum worden beperkt.
[De voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten moeten worden opgesteld in brandbestendige gebouwen die hun structurele integriteit voldoende kunnen behouden na een brand, in overeenstemming met de brandrisicoanalyse.]
[Waar mogelijk wordt een aanpak met brandcompartimenten gevolgd.]
Voor gebouwen waarin zich radioactieve materialen bevinden die in geval van brand kunnen vrijkomen, moeten bij het ontwerp gepaste maatregelen worden getroffen om dit eventuele vrijkomen tot een minimum te beperken.
Er moeten veilige toegangs- en evacuatiewegen beschikbaar zijn voor het interventie- en het uitbatingspersoneel.

17.3 Analyse van het brandrisico

Voor elke installatie moet een deterministische analyse van het brandrisico worden uitgevoerd om aan te tonen dat:
de doelstellingen inzake brandbeveiliging volgens de voornoemde principes worden nagekomen;
de brandbeveiligingsmiddelen op gepaste wijze zijn ontworpen;
alle noodzakelijke administratieve bepalingen correct werden geļdentificeerd.
De analyse van het brandrisico moet tijdens de hele levensduur van de installatie worden geactualiseerd.
De deterministische analyse van het brandrisico behandelt minstens:
voor de normale bedrijfstoestanden en stilstanden van de installatie, het ontstaan en de verspreiding van brand op alle plaatsen waar zich tijdelijk of permanent brandbaar materiaal kan bevinden;
[het rekening houden met geloofwaardige combinaties van brand en andere initiatorgebeurtenissen.].
De analyse van het brandrisico toont aan hoe er rekening werd gehouden met de mogelijke gevolgen van een brand en van de werking van de blusmiddelen.

17.4 Brandbeveiligingssystemen

[Elk compartiment moet worden uitgerust met gepaste branddetectie-en alarmsystemen. Het branddetectiesysteem moet het alarm doorsturen naar het personeel van de controlezaal, of, in voorkomend geval, naar een meldkamer door middel van geluids- en visuele signalen.]
Er moeten vaste en/of mobiele, handmatige en/of automatische blussystemen worden geļnstalleerd. Die moeten zodanig ontworpen en geļnstalleerd zijn dat noch hun werking in geval van brand, hun ontijdige werking of hun onopzettelijk opstarten het vermogen van de structuren, systemen en componenten om hun veiligheidsfuncties uit te oefenen in het gedrang brengt.
De ventilatiesystemen moeten zodanig ontworpen zijn dat de compartimentering doeltreffend haar scheidingsdoel kan realiseren in geval van brand [en dat de ventilatie van de brandcompartimenten waarin de uitrusting is ondergebracht die redundant is aan die van een getroffen compartiment, gehandhaafd blijft voor zover dit nodig is om hun veiligheidsfuncties te waarborgen].
De delen van ventilatiesystemen van een compartiment (verbindingskokers, verzameling van ventilatoren, filters) die zich buiten dit compartiment bevinden, moeten dezelfde brandbestendigheid hebben als het compartiment of moeten ervan kunnen worden geļsoleerd door voldoende brandbestendige brandkleppen.
In samenhang met de risicoanalyse moeten maatregelen worden genomen om te vermijden dat de verspreiding van bijtende rook als gevolg van een brand het vermogen van de voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten om hun veiligheidsfuncties uit te oefenen in het gedrang brengt.

17.5 Administratieve controles en onderhoud

Er moeten procedures worden opgesteld om te garanderen dat de hoeveelheid brandbaar materiaal (het brandlast) en het aantal ontstekingsbronnen worden gecontroleerd en tot een minimum worden beperkt in de zones die voor de nucleaire veiligheid belangrijke uitrustingen bevatten en in de aangrenzende zones waar een brand een risico kan inhouden dat voor de nucleaire veiligheid belangrijke uitrustingen worden blootgesteld aan brand.
Om de doeltreffendheid van de brandbeveiligingsmaatregelen te garanderen tijdens de hele operationele levensduur van de installatie, moeten er inspectie-, onderhouds- en testprocedures worden opgesteld en uitgevoerd. Zij moeten de integriteit van de barričres verifiėren en de beschikbaarheid controleren van de geļnstalleerde middelen om de brand te detecteren, te blussen en de gevolgen ervan te beperken.

17.6 Organisatie van de brandbestrijding

Wanneer de brandbestrijdingscapaciteit steunt op personeel van buiten de site, moet er een gepaste coördinatie zijn tussen het personeel van de inrichting en de externe interventiegroep om te garanderen dat deze laatste op de hoogte is van de risico's van de inrichting.
Er moeten ten minste jaarlijks brandbestrijdingsoefeningen plaatsvinden, met het extern personeel wanneer de brandbestrijdingscapaciteit er op berust
De organisatie van de brandweerploeg die samengesteld is uit personeel van de site dat nodig is voor de tussenkomst bij brandbestrijding, zijn personeelsbezetting, zijn uitrusting en opleiding moeten gedocumenteerd worden en hun geschiktheid moet worden bevestigd door een ter zake bevoegde persoon.

Afdeling VI Buitenbedrijfstelling

Artikel 17/1 Beslissing tot stopzetting van de activiteiten

Onverminderd artikel 17 van het algemeen reglement, wordt de beslissing tot stopzetting van de activiteiten onverwijld schriftelijk aan de veiligheidsautoriteit gemeld.
Deze melding bevat minstens de volgende informatie:
de inventaris van de tijdens de uitbating gebruikte radioactieve stoffen en het uit de uitbating voortkomend radioactief afval, dat nog afgevoerd moet worden, waarbij telkens de fysische en chemische aard, de radiologische karakteristieken, de hoeveelheden en de voorziene bestemming vermeld wordt;
de genomen maatregelen om de installaties in een veilige toestand te brengen en te houden in afwachting van hun ontmanteling, met inbegrip van eventuele voorafgaande ontsmettings- en demontageactiviteiten;
een beschrijving van de wijzigingen die de exploitant wenst uit te voeren aan de installaties in afwachting van de ontmanteling;
het onderhouds- en controleprogramma dat toegepast wordt;
de modaliteiten in verband met de personeelsbezetting met als doel de inrichting in een veilige toestand te houden;
de vooropgestelde planning voor de buitenbedrijfstelling;
de impact op de installaties die in uitbating blijven.
De exploitant zorgt ervoor dat alle beschikbare gegevens met betrekking tot de installaties, hun toestand, en hun niveau van besmetting en/of activatie adequaat gearchiveerd worden voor het gebruik ervan tijdens de daaropvolgende ontmanteling.

Artikel 17/2 Uitgestelde ontmanteling

Indien de exploitant opteert voor een uitgestelde ontmanteling moet hij in de melding van beslissing tot stopzetting van de activiteit deze keuze rechtvaardigen. Deze rechtvaardiging bevat een analyse van de voor- en nadelen van de gekozen strategie tegenover een onmiddellijke ontmanteling en de hieraan verbonden veiligheidsimplicaties.
Bij een uitgestelde ontmanteling, en vóór de eigenlijke stopzetting van de activiteiten, werkt de exploitant een adequaat toezichts- en onderhoudsprogramma uit dat:
de veiligheid van de inrichting garandeert tijdens de periode die de start van de ontmanteling voorafgaat;
geen negatieve invloed heeft op de toekomstige ontmanteling.
Het aanwenden van actieve veiligheidssystemen, monitoring en menselijke interventie om de veiligheid te garanderen wordt, tijdens de periode die de ontmanteling voorafgaat, zoveel als redelijkerwijze mogelijk beperkt, en wordt door de exploitant gerechtvaardigd.

Artikel 17/3 Systemen, structuren en componenten

De exploitant waakt over de goede werking van de voor de nucleaire veiligheid belangrijke systemen, structuren en componenten die tijdens de opeenvolgende buitenbedrijfstellingsfases in gebruik blijven. Deze systemen, structuren en componenten en hun uitbatingslimieten en -voorwaarden worden in het veiligheidsrapport beschreven.
De uitbatingslimieten en -voorwaarden worden bijgewerkt bij elke wijziging van deze systemen, structuren en componenten of van hun indeling in veiligheidsklassen tijdens de opeenvolgende buitenbedrijfstellingsfases.

Artikel 17/4 Kwalificatie van technieken

Vóór de eerste ingebruikname in zijn inrichting van een ontsmettings- of ontmantelingstechniek, moet de exploitant voor elke specifieke toepassing de haalbaarheid, de veiligheid en de doeltreffendheid van deze techniek aantonen.
Nieuw ontwikkelde technieken of technieken die nog niet eerder voor ontmantelingsdoeleinden werden toegepast, worden, alvorens te worden ingezet, onderworpen aan een kwalificatieprogramma dat representatieve testen in een niet-radioactieve omgeving omvat.
Het kwalificatieprogramma wordt vergezeld van een risicoanalyse waarin alle in de inrichting verwachte gebruiksomstandigheden opgenomen zijn.
Het kwalificatieprogramma, inclusief de risicoanalyse, worden voorafgaandelijk voor akkoord aan de dienst voor fysische controle voorgelegd waarna het ter goedkeuring wordt overgemaakt aan de veiligheidsautoriteit.

Artikel 17/5 Beheer van het radioactieve afval

Vooraleer de ontmantelingsactiviteiten worden aangevat, moeten de tijdens de uitbating gebruikte radioactieve stoffen en het daaruit voortkomend radioactief afval gekarakteriseerd geweest zijn, het voorwerp hebben uitgemaakt van de ontwikkeling van een beheersoplossing en desgevallend uit de te ontmantelen installatie verwijderd zijn ten einde de veiligheid tijdens de ontmanteling te optimaliseren.
De exploitant moet processen ontwikkelen, optimaliseren, implementeren en documenteren om:
zich ervan te verzekeren dat er een referentieoplossing bestaat voor het beheer van al dan niet radioactief afval dat door de ontmanteling zou worden gegenereerd;
radioactief afval te scheiden van andere stoffen;
het radioactief afval dat tijdens de ontmanteling ontstaat te categoriseren, te karakteriseren, te sorteren, te conditioneren of af te voeren voor conditionering, en de naspeurbaarheid ervan te garanderen;
het volume en de activiteit van de geproduceerde radioactieve afvalstoffen te optimaliseren door toepassing van ontsmetting, hergebruik of vrijgave,
het volume van langlevend radioactief afval zo veel als mogelijk te beperken.
Het veiligheidsrapport voor ontmanteling beschrijft de processen voor het beheer van de hierbij gegenereerde afvalstoffen met specifieke aandacht betreffende de veilige opslag van de gegenereerde afvalstoffen.

Artikel 17/6 Documentbeheer

De exploitant moet tijdens de buitenbedrijfstellingsfases beschikken over:
een up-to-date inventaris van de types, volumes en activiteiten van de geproduceerde, opgeslagen en uit de inrichting verwijderde afvalstoffen;
een up-to-date inventaris van de types en hoeveelheden van vrijgegeven materialen;
gegevens betreffende de vorderingsgraad van de ontmanteling van de installaties.

Artikel 17/7 Ervaringsbeheer

De exploitant implementeert en onderhoudt een gedocumenteerd proces, dat systematisch de toegang tot en het verzamelen, evalueren en gebruiken van pertinente ervaring uit installaties in Belgiė en in het buitenland regelt, om zo de veiligheid van zijn eigen installaties tijdens de diverse buitenbedrijfstellingsfases te verbeteren.
De exploitant analyseert de beschikbare gegevens, trekt de nodige lessen en implementeert desgevallend de gepaste preventieve en/of correctieve maatregelen die voor zijn installatie(s) van toepassing zijn om gebeurtenissen die de veiligheid van de werknemers, het publiek, het milieu en/of de installatie in gevaar kunnen brengen te voorkomen of de gevolgen ervan te beperken.
Hij beheert de ervaring met de buitenbedrijfstelling van zijn eigen installaties volgens hetzelfde proces.

Artikel 17/8 Onderhoud en toezicht van de installaties

Het onderhouds- en toezichtsprogramma wordt door de exploitant bijgewerkt tot op het einde van de buitenbedrijfstelling.

Artikel 17/9 Intern noodplan

De exploitant past zijn intern noodplan aan in functie van de buitenbedrijfstellingsactiviteiten en de wijziging van de risico's.

Artikel 17/10 Veiligheidsrapport voor ontmanteling

De exploitant stelt een veiligheidsrapport voor ontmanteling op.
Het veiligheidsrapport behandelt op een niet beperkende manier de volgende onderwerpen:
a)
inleiding en doelstelling van de ontmanteling;
b)
beschrijving van de inrichting en van de installaties hierin opgenomen, van hun voorgeschiedenis en voorafgaande ontsmettingsactiviteiten, met inbegrip van de fysische, chemische en radiologische karakterisatie;
c)
eventuele geplande nieuwe installaties en systemen nodig voor ontsmetting, ontmanteling en/of het afvalbeheer;
d)
managementsysteem, met onder andere het beheer van:
a.
de veiligheid;
b.
de organisatie en verantwoordelijkheden;
c.
de kwalificatie van personeel en onderaannemers;
d.
de veroudering (o.a. van de structuren, systemen en componenten);
e.
de opgedane ervaringen, zowel intern als extern, nationaal als internationaal;
f.
documentbeheer;
e)
beschrijving van de vooropgestelde eindtoestand, strategie en organisatie van de ontmanteling;
f)
voorziene planning van de ontmantelingsactiviteiten, met oplijsting van de beschouwde ontmantelingsfases;
g)
beschrijving van aan te wenden ontmantelingstechnieken;
h)
veiligheidsdoelstellingen, beschrijving van de veiligheidsfuncties, en van systemen, structuren en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid en dit voor de verschillende ontmantelingsfases;
i)
demonstratie van de veiligheid (inclusief risicoanalyse) tijdens de ontmanteling (in normale situaties en ten gevolge van incidenten en accidenten);
j)
uitbatingslimieten en -voorwaarden tijdens ontmanteling;
k)
programma van toezicht en onderhoud, testen en inspecties tijdens ontmanteling;
l)
strategie, methodes en maatregelen voor stralingsbescherming gedurende ontmanteling;
m)
beheer van afvalstoffen en effluenten afkomstig van ontmanteling, met inbegrip van hun bestemming;
n)
strategie, criteria, methodes en maatregelen, genomen met het oog op vrijgave van voorwerpen en materialen die ontstaan bij de ontmanteling;
o)
intern noodplan en procedures met betrekking tot het beheer van ongeval situaties;
p)
voorstel voor de methodologie van de karakterisering van de eindtoestand, monitoringprogramma met betrekking tot verificatie en evaluatie van de eindtoestand.
De risicoanalyse die in het veiligheidsrapport uitgewerkt wordt, omvat zowel de radiologische risico's als de niet-radiologische risico's en hun wederzijdse beļnvloeding.
De veiligheidsautoriteit kan de gedetailleerde inhoud van het veiligheidsrapport preciseren volgens het type van installatie of type van ontmantelingsactiviteit(en).
Het veiligheidsrapport voor ontmanteling wordt geactualiseerd gedurende de hele duur van de ontmanteling, met een periodiciteit van niet meer dan twaalf maanden, evenals bij elke belangrijke fase van de ontmanteling om te verzekeren dat het veiligheidsrapport een accuraat beeld geeft van de te ontmantelen installaties en de bijhorende veiligheidsaspecten.

Artikel 17/11 Periodieke veiligheidsherzieningen tijdens de ontmanteling

De exploitant gaat standaard tenminste om de tien jaar over tot een herziening van de veiligheid van de installaties en van de ontmantelingsactiviteiten.
Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met:
het type en de planning van de nog uit te voeren ontmantelingsactiviteiten;
de impact van eventuele vertragingen op de globale planning van de ontmanteling;
wijzigingen in de ontmantelingstechnieken en ontmantelingsstrategie;
de toestand van de overblijvende installaties;
de geactualiseerde radiologische inventaris;
het hergebruik van de aanwezige ontmantelings- en ontsmettingsinstallaties;
de tijdens de ontmanteling aan het licht gekomen problemen en voorgevallen incidenten;
de eventuele evolutie van de van toepassing zijnde normen die een invloed kunnen hebben op de ontmanteling;
relevante ervaringsfeedback van de ontmanteling van installaties in Belgiė en het buitenland.

Artikel 17/12 Karakterisering van de eindtoestand en finaal ontmantelingsrapport

Op het einde van de ontmantelingswerkzaamheden stelt de exploitant een finaal ontmantelingsrapport op dat de inventarissen zoals vermeld in artikel 17/6 bevat, en dat een volledig overzicht geeft van de uitgevoerde ontmantelingsactiviteiten, met inbegrip van de resultaten van de karakterisering van de eindtoestand, om aan te tonen dat de eindtoestand zoals bepaald in de ontmantelingsvergunning bereikt is. Dit rapport omvat het advies van NIRAS inzake de aspecten ervan die betrekking hebben op haar bevoegdheden. De methodologie voor deze karakterisering werd voorafgaand ter goedkeuring voorgelegd aan de veiligheidsautoriteit.
De veiligheidsautoriteit kan de gedetailleerde inhoud van het finaal ontmantelingsrapport preciseren.
Indien de vooropgestelde eindtoestand niet kan worden bereikt, dient dit te worden geargumenteerd en zal het finaal ontmantelingsrapport een evaluatie van de lange termijn impact en een voorstel van bijkomende beschermings- en toezichtsmaatregelen, of van beperkingen inzake het gebruik van de installaties en terreinen bevatten.

Hoofdstuk 3 Specifieke veiligheidsvoorschriften voor de vermogensreactoren

Afdeling I Beheer van de nucleaire veiligheid

Artikel 18 Managementsysteem

Er moet een organisatorische entiteit met de verantwoordelijkheid om onafhankelijke evaluaties uit te voeren, worden opgericht en met de overeenstemmende autoriteit worden bekleed.

Artikel 19 Opleiding en machtiging van het personeel

De operatoren van de controlezaal van de nucleaire eenheden moeten een opleiding volgen op een representatieve simulator, onder meer om een praktische kennis te verwerven op het gebied van het gebruik van de procedures in normaal bedrijf en in ongevalsomstandigheden. De simulator moet uitgerust zijn met programma's die de normale werking, de voorziene uitbatingsincidenten en een aangepast gamma van ongevalsomstandigheden simuleren.
De operatoren van de controlezaal moeten een basisopleiding en een jaarlijkse bijscholing volgen op zo een simulator. De jaarlijkse bijscholing op deze simulator duurt minstens vijf dagen.
De jaarlijkse bijscholing van de operatoren van de controlezaal handelt onder meer over de volgende onderwerpen:
de besturing van de centrale, zowel in normale bedrijfssituaties als bij voorziene bedrijfsincidenten en bij geselecteerde ongevallen;
het werken in een ploegenstelsel;
de uitwisseling van bedrijfservaringen en wijzigingen van de installaties en procedures.
Het onderhouds- en technisch ondersteunend personeel, inclusief dat van de onderaannemers, moet een praktische opleiding volgen (indien mogelijk op maquettes of reėle componenten in opleidingsinstallaties of laboratoria) om vertrouwd te geraken met de specifieke veiligheidsvereisten van taken die niet kunnen worden geoefend op de geļnstalleerde uitrustingen.
De operatoren van de controlezaal die belast zijn met de besturing en de toestandswijzigingen van de centrale, moeten over een bevoegdheidsverklaring beschikken die voor een bepaalde termijn geldig is. Bij de evaluatie van de deskundigheid en geschiktheid van de personen worden gedocumenteerde criteria gebruikt voor het verkrijgen van een vergunning. De exploitant moet procedures opstellen voor het verkrijgen van deze vergunning en voor de vernieuwing ervan wanneer de geldigheidstermijn verstreken is.

Afdeling II Ontwerp

Artikel 20 Ontwerpbasis van de bestaande reactoren

20.1 Veiligheidsstrategie

In toepassing van het algemene concept van gelaagde bescherming moet het ontwerp verscheidene fysieke barričres voorzien om het ongecontroleerd vrijkomen van radioactieve materialen in het milieu tegen te gaan, [alsook een combinatie van veiligheidsuitrustingen en -maatregelen die de doeltreffendheid en de bescherming van deze barričres garanderen].
Met het oog op het algemene concept van gelaagde bescherming moet de reactor zodanig worden ontworpen dat in de mate van het mogelijke wordt verhinderd dat:
(a)
de integriteit van de fysieke barričres in gevaar gebracht wordt;
(b)
een barričre bezwijkt wanneer ze belast wordt;
(c)
het falen van een barričre het falen van een andere barričre veroorzaakt.

20.2

[...]

20.3 [Ontwerpbasisvoorvallen

Bij het opstellen van de lijst met initiatorgebeurtenissen wordt er rekening gehouden met de ervaringsfeedback en de analyses betreffende gelijkaardige installaties en sites.
Geloofwaardige combinaties van individuele gebeurtenissen worden geļdentificeerd en in rekening gebracht.
[De geselecteerde voorvallen omvatten ten minste:
het falen van uitrustingen,
de ongevallen met verlies van primaire koeling (LOCA),
menselijke fouten.
]
[...]
[...]
]

20.4

[...]

20.5 [...] Technische aanvaardingscriteria

[De vooronderstelde initiatorgebeurtenissen voor elke bedrijfstoestand worden gegroepeerd in een beperkt aantal categorieėn op basis van hun waarschijnlijkheid van voorkomen.]. Voor elke categorie moeten aanvaardingscriteria worden bepaald, rekening houdend met de vereiste dat frequente voorvallen slechts beperkte of geen radiologische gevolgen mogen hebben en de voorvallen die ernstige gevolgen kunnen veroorzaken slechts een zeer lage waarschijnlijkheid van voorkomen mogen hebben.
Er moeten criteria voor de bescherming van de integriteit van de brandstof (maximumtemperatuur, kritieke warmteflux,...) worden gespecificeerd. Bovendien moet voor elk [ontwerpbasisongeval] ook een criterium voor maximale beschadiging van de brandstof worden gespecificeerd.
Er moeten criteria voor de bescherming van de integriteit van de primaire kring worden gespecificeerd, met name de maximumdruk en -temperatuur en de toelaatbare thermohydraulische overgangsverschijnselen.
Gelijkaardige criteria moeten worden gespecificeerd voor de secundaire kring wanneer dit van toepassing is.
Ook moeten criteria zoals maximumtemperaturen, -druk en -lekgraad worden gespecificeerd voor de bescherming van de integriteit van het omhulsel.

20.6 [Bewijs van conservatisme en van redelijke marges

Om redelijke marges te garanderen:
a)
worden de begin- en randvoorwaarden bij de veiligheidsdemonstraties met conservatisme bepaald;
b)
wordt de meest penaliserende enkelvoudige faling die zich kan voordoen in om het even welke component van een veiligheidssysteem dat moet reageren op het voorval, op het meest ongunstige moment en in de meest ongunstige configuratie, toegepast bij de analyse van de vooronderstelde initiatorgebeurtenissen.
Het is echter niet vereist om het falen van een passieve component te veronderstellen, voor zover werd aangetoond dat het falen van deze component zeer onwaarschijnlijk is en dat de component niet wordt aangetast door de vooronderstelde initiatorgebeurtenis;
c)
worden enkel de veiligheidssystemen met een gepaste veiligheidsclassificatie in aanmerking genomen voor het waarborgen van een veiligheidsfunctie. De andere systemen worden in aanmerking genomen voor zover hun werking de gevolgen van de initiatorgebeurtenis verergert;
d)
wordt de meest antireactieve regelbundel beschouwd als geblokkeerd te zijn buiten de kern;
e)
worden de veiligheidssystemen verondersteld om op hun meest penaliserende prestatieniveau ten aanzien van de initiatorgebeurtenis te functioneren;
f)
wordt elke faling die het gevolg is van een vooronderstelde initiatorgebeurtenis of een vooronderstelde faling beschouwd als een deel van de oorspronkelijke initiatorgebeurtenis of faling;
Daarenboven moet de veiligheidsanalyse:
a)
gebaseerd zijn op gerechtvaardigde en conservatieve methodes, hypothesen en argumenten;
b)
de onzekerheden en hun impact behandelen;
c)
voldoende marges inbouwen om te garanderen dat ze de volledige ontwerpbasis dekt;
d)
auditeerbaar en reproduceerbaar zijn.
]

20.7 [Veiligheidsfuncties]

20.7.1 [Algemeen

De fundamentele veiligheidsfuncties zijn gewaarborgd in de ontwerpbasis.
De veiligheidsfuncties moeten worden geactiveerd en uitgevoerd met passieve middelen of geautomatiseerde systemen, zodanig dat het optreden van een operator gedurende 30 minuten na de initiatorgebeurtenis niet vereist is.
Elke interventie van een operator die ondanks alles binnen de 30 minuten na de initiatorgebeurtenis vanuit de hoofdcontrolezaal vereist is, moet worden gerechtvaardigd en ondersteund door procedures die op een simulator worden ingeoefend.
Indien de initiatorgebeurtenis de hoofdcontrolezaal treft, dan worden de veiligheidsfuncties zonder menselijke tussenkomst gehandhaafd voor de tijd die nodig is om de interventie van de operatoren vanuit de noodcontrolezaal mogelijk te maken.
De veiligheidsfuncties van de verschillende eenheden op eenzelfde site worden onafhankelijk voor elke eenheid gewaarborgd. De gedeelde ondersteuningssystemen van verschillende eenheden zijn gedimensioneerd op een wijze waarbij de veiligheidsfuncties onafhankelijk voor elke eenheid gewaarborgd zijn.
De eventuele ondersteuning door een eenheid aan een andere eenheid mag de veiligheid van de ondersteunende eenheid niet in het gedrang brengen.
]

20.7.2 Uitschakelfuncties van de reactor [ en functies ter behoud van de onderkritische toestand]

Er moeten middelen worden voorzien om de reactor te kunnen uitschakelen en uitgeschakeld te houden. Deze middelen voor het uitschakelen van de reactor moeten minstens twee gediversifieerde systemen omvatten.
Minstens een van de twee systemen moet op zich in staat zijn om de reactor snel [...] naar een onderkritische, met gepaste marge, toestand te brengen, rekening houdend met een enkelvoudige faling.
[De onderkritische toestand wordt behouden:
in de kern tijdens elke geprogrammeerde stilstand bij normale werking, of na elk voorzien bedrijfsincident;
in de kern na een overgangsperiode volgend op een ontwerpongeval;
bij de opslag van nieuwe brandstof en in het desactiveringsbekken.
]

20.7.3 [Functies voor de afvoer van de restwarmte

Er moeten middelen worden voorzien voor de afvoer van de restwarmte in de kern bij stilstand en in het desactiveringsbekken, rekening houdend met een enkelvoudige faling en een verlies van externe stroomvoorziening.
]

20.7.4 Insluitingsfuncties

Er moet een zodanige insluiting worden voorzien dat een eventuele uitstoot van radioactieve materialen in het milieu bij een [ontwerpbasisongeval] onder de voorgeschreven limieten blijft. Dit systeem kan, volgens de ontwerpvoorschriften, omvatten:
a)
lekdichte structuren die de primaire kring insluiten;
b)
ermee verbonden systemen voor de beheersing van de druk en de temperaturen;
c)
systemen voor het isoleren, het beheer en de retentie of verwijdering van splijtingsproducten, waterstof, zuurstof en andere stoffen die in de atmosfeer binnen het omhulsel zouden kunnen terechtkomen.
Elke leiding verbonden met de primaire kring die doorheen het omhulsel loopt of rechtstreeks in verbinding staat met de atmosfeer binnen het omhulsel, moet automatisch en op betrouwbare wijze kunnen worden geļsoleerd wanneer er zich een [ontwerpbasisongeval] voordoet waarbij de dichtheid van het omhulsel van essentieel belang is om te verhinderen dat de radioactieve lozingen in het milieu de voorgeschreven limieten overschrijdt. Deze leidingen moeten uitgerust zijn met minstens twee geschikte isolatiesystemen in serie en elk systeem moet betrouwbaar en onafhankelijk kunnen functioneren. De isolatiesystemen moeten zich zo dicht mogelijk bij het omhulsel bevinden.
Elke leiding die door het omhulsel loopt en die niet verbonden is met de primaire kring en niet rechtstreeks in verbinding staat met de atmosfeer binnen het omhulsel, moet worden uitgerust met minstens één geschikt isolatiesysteem. Deze uitrusting moet zich buiten het omhulsel bevinden, maar wel zo dicht mogelijk erbij.

20.8 Instrumentatie en controlesystemen

20.8.1 Algemeen

Instrumentatie moet het mogelijk maken om de belangrijkste parameters te meten die een invloed kunnen hebben op het splijtingsproces, de integriteit van de reactorkern, de koelsystemen van de reactor [, het omhulsel en de toestand van het desactiveringsbekken]. Deze instrumentatie moet de nodige informatie leveren over de centrale [zodat ze op een betrouwbare en veilige manier kan worden uitgebaat en de toestand van de centrale kan worden bepaald tijdens ontwerpbasisongevallen]. De metingen van alle afgeleide parameters die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid moeten automatisch worden geregistreerd.
De instrumentatie moet toelaten om de parameters die verbonden zijn met de verschillende toestanden van de centrale op gepaste wijze te meten. Daartoe moet ze ontworpen en gekwalificeerd zijn voor de bedrijfsvoorwaarden die met deze toestanden overeenstemmen.

20.8.2 Controlezaal

Er moet een controlezaal worden voorzien van waaruit de centrale in al haar werkingsgebieden op een veilige manier kan worden bestuurd en van waaruit maatregelen kunnen worden genomen om de centrale in een veilige toestand te houden of terug te brengen na voorziene werkingsincidenten en [ontwerpbasisongevallen].
Er moeten systemen worden voorzien om visuele en eventueel ook geluidsindicaties te geven wanneer de bedrijfsomstandigheden en de exploitatieprocessen afwijken van de normale en de nucleaire veiligheid in het gedrang zouden kunnen brengen. Bij het ontwerp van de controlezaal moeten de ergonomische principes in acht worden genomen. Bovendien moet gepaste informatie de operator toelaten om toezicht te houden op de gevolgen van de automatische acties.
Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de identificatie van de gebeurtenissen die hun oorsprong binnen of buiten de controlezaal hebben en het verdere gebruik ervan rechtstreeks kunnen bedreigen. Bij het ontwerp moeten redelijke maatregelen worden voorzien om de gevolgen van deze voorvallen tot een minimum te beperken.
Er moet een toereikend instrumentatie- en controlesysteem beschikbaar zijn, bij voorkeur op één plaats (noodcontrolezaal), die fysiek en elektrisch gescheiden is van de controlezaal, zodat de reactor kan worden uitgeschakeld en uitgeschakeld blijven, de restwarmte kan worden afgevoerd en de essentiėle variabelen van de centrale in het oog kunnen worden gehouden wanneer het niet mogelijk zou zijn om deze essentiėle veiligheidsfuncties te garanderen vanuit de controlezaal.

20.8.3 Beschermingssysteem

Het beschermingssysteem moet zodanig ontworpen zijn dat het een functionele betrouwbaarheid biedt die in verhouding staat tot de veiligheidsfunctie(s) die moet(en) vervuld worden. De redundantie en onafhankelijkheid die bij het ontwerp van het beschermingssysteem worden voorzien, moeten voldoende zijn om er minstens voor te zorgen dat:
(1)
geen enkele enkelvoudige faling het verlies van de beschermingsfunctie veroorzaakt; en
(2)
de uitschakeling van om het even welke component of leiding niet het verlies van de minimaal vereiste redundantie veroorzaakt.
Het beschermingssysteem moet zodanig ontworpen zijn dat zijn werking kan worden getest terwijl de centrale in werking is. Het ontwerp moet het mogelijk maken dat alle aspecten van een functionaliteit kunnen worden getest terwijl de centrale in werking is, van de sensor tot het ingangssignaal in de laatste schakelaar. Uitzonderingen moeten worden gerechtvaardigd.
Het ontwerp moet van dien aard zijn dat de kans dat door een actie van de operator het beschermingssysteem bij normale uitbating en bij voorziene werkingsincidenten buiten gebruik gesteld wordt, zo veel mogelijk wordt beperkt, maar het mag niet verhinderen dat de operatoren de corrigerende acties uitvoeren die nodig zijn bij het beheer van [ontwerpbasisongevallen].
De informaticasystemen die in het beschermingssysteem worden gebruikt, moeten, bij hun ingebruikname, voldoen aan de volgende bepalingen:
(1)
de hardware en de software moeten van de best mogelijke kwaliteit zijn en overeenstemmen met de best beschikbare praktijken;
(21)
het hele ontwikkelingsproces, inclusief de controle, de testen en de invoering van wijzigingen aan het ontwerp, moet systematisch worden opgetekend in documenten zodat het kan worden geauditeerd;
(3)
om te bevestigen dat men kan vertrouwen op de betrouwbaarheid van de informaticasystemen, worden deze geėvalueerd door specialisten die onafhankelijk zijn van de ontwerpers en de leveranciers; en
(4)
wanneer de vereiste integriteit van het systeem niet met een voldoende graad van vertrouwen kan worden aangetoond, moet een diversifiėring worden voorzien van de middelen zodat de beschermingsfuncties kunnen verzekerd worden.

20.8.4 Noodvoeding

De voor de nucleaire veiligheid belangrijke systemen en componenten moeten kunnen gevoed worden door een elektrische noodvoeding. Deze noodvoeding moet de nodige energie kunnen leveren in alle bedrijfsomstandigheden of bij een [ontwerpbasisongeval], en in de hypothese van een enkelvoudige faling en een gelijktijdig verlies van de externe stroomvoorziening.

20.9

[...]

Artikel 21 Ontwerpuitbreiding van de reactoren

21.1 Doelstelling

Er wordt een analyse van de ontwerpuitbreidingsomstandigheden uitgevoerd om de veiligheid te verbeteren:
door het vermogen te versterken om het hoofd te bieden aan voorvallen of omstandigheden die ernstiger zijn dan die van de ontwerpbasis;
door, voor zover redelijkerwijze mogelijk, radioactieve lozingen die schadelijk zijn voor de bevolking en het milieu tot een minimum te beperken tijdens zulke voorvallen of omstandigheden.
De DEC-A analyse beoogt de redelijkerwijs haalbare maatregelen te identificeren om aanzienlijke schade aan de brandstof en de omstandigheden die tot vroegtijdige of massale radioactieve lozingen kunnen leiden, te kunnen voorkomen.
Aanzienlijke schade van de gebruikte brandstof in het desactiveringsbekken moet met een hoge mate van vertrouwen, uiterst onwaarschijnlijk gemaakt worden, tenzij de gevolgen ervan voldoende beperkt kunnen worden door een insluiting.
De DEC-B analyse beoogt de redelijkerwijs haalbare maatregelen te identificeren die het mogelijk maken om de gevolgen van aanzienlijke schade aan de brandstof en van de omstandigheden die tot vroegtijdige of massale radioactieve lozingen kunnen leiden, te verzachten, voor zover deze schade of deze omstandigheden niet, met een hoge mate van vertrouwen, uiterst onwaarschijnlijk zijn gemaakt.

21.2 Selectie van de ontwerpuitbreidingsomstandigheden

Er wordt een representatieve lijst met ontwerpuitbreidingsomstandigheden opgesteld en gerechtvaardigd op basis van een combinatie van deterministische methodes, probabilistische methodes en deskundigenoordelen.
Er wordt rekening gehouden met de voorvallen die tegelijk verschillende installaties van een site kunnen treffen, alsook met de verschillende mogelijke interacties tussen de installaties op de site of op andere nabijgelegen sites.
Het selectieproces van DEC-A-omstandigheden gaat uit van voorvallen of combinaties van voorvallen die niet met een hoge mate van vertrouwen als uiterst onwaarschijnlijk kunnen worden beschouwd en die kunnen leiden tot aanzienlijke schade van de brandstof of tot vroegtijdige of massale radioactieve lozingen.
Het selectieproces van de DEC-A-omstandigheden is gebaseerd op:
voorvallen die zich voordoen in de verschillende bedrijfstoestanden;
voorvallen voortvloeiend uit interne of externe [bedreigingen];
falingen met een gemeenschappelijke oorzaak.
De lijst met DEC-B-omstandigheden omvat de situaties waarvoor het vermogen om ofwel aanzienlijke schade van de brandstof ofwel vroegtijdige of massale radioactieve lozingen te voorkomen niet toereikend is, of de situaties waarvoor de preventiemaatregelen niet werken zoals gewenst.
De lijst met DEC-B-omstandigheden omvat de vooronderstelde ongevallen met aanzienlijke schade van de brandstof, ook voor de gebruikte brandstof in het desactiveringsbekken, voor zover dat dergelijke ongevallen niet uiterst onwaarschijnlijk zijn gemaakt met een hoge mate van vertrouwen.

21.3 Analyse van de ontwerpuitbreidingsomstandigheden

De analyse van de ontwerpuitbreidingsomstandigheden:
a)
is gebaseerd op methodes, hypothesen en argumenten die gerechtvaardigd en niet overdreven conservatief zijn. Deze methodes mogen realistischer zijn en minder conservatieve aanvaardingscriteria hanteren dan deze die bij de ontwerpbasis werden gebruikt;
b)
is auditeerbaar, inzonderheid wanneer een beroep wordt gedaan op het oordeel van deskundigen, en houdt rekening met de onzekerheden en hun impact;
c)
identificeert de redelijkerwijs uitvoerbare maatregelen om DEC-B-omstandigheden te voorkomen en de gevolgen ervan te beperken;
d)
beoordeelt de mogelijke radiologische gevolgen binnen en buiten de site die voortvloeien uit de ontwerpuitbreidingsomstandigheden, in de veronderstelling dat de voorziene maatregelen voor het beheer van ongevallen goed werken;
e)
houdt rekening met de locatie en de schikking van de installaties, de prestaties van de uitrustingen, de omstandigheden van de in aanmerking genomen scenario's en de haalbaarheid van de voorziene ongevallenbeheersingsmaatregelen;
f)
toont in voorkomend geval een voldoende grote marge aan ten opzichte van klifeffecten die zouden kunnen leiden tot onaanvaardbare gevolgen;
g)
maakt gebruik van probabilistische veiligheidsstudies van niveau 1 en 2;
h)
houdt in voorkomend geval rekening met de verschijnselen die verband houden met ongevallen met aanzienlijke schade aan de brandstof;
i)
bepaalt een eindtoestand die indien mogelijk een veilige toestand is, en bepaalt, waar van toepassing, de missietijd voor de verschillende structuren, systemen en componenten.

21.4 Veiligheidsfuncties onder de ontwerpuitbreidingsomstandigheden

21.4.1 Algemeen

De doelstelling bij DEC-A-omstandigheden is de fundamentele veiligheidsfuncties te waarborgen.
De doelstelling bij DEC-B-omstandigheden is om prioritair de insluiting van de radioactieve stoffen te waarborgen. Met dit doel wordt de restwarmte van de brandstof afgevoerd.
Om de fundamentele veiligheidsfuncties onder de ontwerpuitbreidingsomstandigheden te verwezenlijken, kan een beroep worden gedaan op mobiele uitrustingen die aanwezig zijn op de site, of op externe ondersteuning, op voorwaarde dat rekening gehouden wordt met de tijd die nodig is om ze beschikbaar te maken.
De systemen, structuren en componenten, inclusief, in voorkomend geval, de mobiele uitrustingen en hun aansluitpunten, hun ondersteuningssystemen en de bijbehorende instrumentatie, die worden gebruikt voor het voorkomen van aanzienlijke schade aan de brandstof of voor de beperking van de gevolgen van ongevallen, moeten afdoende gekwalificeerd zijn en in staat zijn om hun functies gedurende een toereikende periode te vervullen.
Indien de ongevallenbeheersing steunt op mobiele middelen, dan worden er permanente aansluitpunten geļnstalleerd die toegankelijk zijn, zodat deze middelen kunnen worden gebruikt. De mobiele middelen en hun aansluitpunten worden onderworpen aan een onderhouds-, test-, monitoring- en inspectieprogramma.
Er wordt voldoende autonomie voorzien, zodat de fundamentele veiligheidsfuncties gewaarborgd blijven tot er een externe bevoorrading kan gebeuren.
Er wordt een systematisch herevaluatieproces van de gemeenschappelijke ondersteuning opgezet, om zeker te stellen dat de middelen inzake personeel, uitrusting en andere materialen die kunnen worden ingezet in ongevalsomstandigheden te allen tijde voor alle eenheden in voldoende grote hoeveelheden beschikbaar zijn.

21.4.2 Onderkritische toestand op lange termijn

De onderkritische toestand wordt op lange termijn gewaarborgd in de kern van de reactor en te allen tijde voor de gebruikte brandstof in het desactiveringsbekken.

21.4.3 Afvoer van de restwarmte

Voor de afvoer van de restwarmte uit de kern en uit de gebruikte brandstof in het desactiveringsbekken zijn er middelen, inclusief hun elektrische voeding, beschikbaar die voldoende onafhankelijk en gediversifieerd zijn. Ten minste een van deze middelen is op zich in staat om zijn functie te vervullen in geval van een ontwerpuitbreidingsvoorval van externe oorsprong.

21.4.4 Insluitingsfuncties

De isolering van het omhulsel is gewaarborgd. Bij toestanden in stilstand waarvoor deze isolering niet voldoende snel kan worden uitgevoerd, wordt aanzienlijke schade aan de brandstof in de kern vermeden met een hoge mate van vertrouwen. Zo ook wordt aanzienlijke schade aan de kern met een hoge mate van vertrouwen vermeden bij elk voorval dat leidt tot een bypass van het omhulsel.
De temperatuur en de druk binnen het omhulsel moeten onder controle worden gehouden.
De risico's verbonden aan brandbare gassen moeten onder controle worden gehouden.
Het omhulsel moet worden beschermd tegen overdruk. Indien er een drukontlastingssysteem is voorzien om de druk in het omhulsel onder controle te houden, dan beschikt deze over een filtersysteem.
Scenario's waarbij de kern smelt bij hoge druk in de primaire kring moeten worden voorkomen.
Degradatie van de insluiting door de smeltende kern moet zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt.

21.4.5 Instrumentatie en controle voor het beheer van de ontwerpuitbreidingsomstandigheden

De instrumentatie voor het bepalen van de toestand van de centrale, inclusief het desactiveringsbekken, en van de veiligheidsfuncties is beschikbaar en adequaat gekwalificeerd. Zij is in staat de informatie te verstrekken die nodig is om beslissingen te kunnen nemen over de te treffen maatregelen voor de beheersing van ongevallen.
De door deze instrumentatie verstrekte informatie moet aanwezig zijn in zowel de hoofdcontrolezaal als in een aparte aanvullende controlezaal of post. Een van deze plaatsen blijft operationeel en bewoonbaar in ontwerpuitbreidingsomstandigheden.

21.4.6 Elektrische voeding

Er wordt adequate elektrische voeding voorzien voor de uitvoering van maatregelen voor de beheersing van ongevallen.
De elektrische batterijen hebben voldoende capaciteit om de nodige stroom te leveren tot ze opnieuw kunnen worden opgeladen of tot er andere middelen beschikbaar zijn.

Artikel 21/1 Externe bedreigingen

21/1.1 Identificatie van en bescherming tegen externe bedreigingen

Alle natuurverschijnselen en menselijke activiteiten die onbedoeld een bedreiging voor de site kunnen vormen, moeten worden geļdentificeerd, met inbegrip van de secundaire verschijnselen die eruit kunnen voortvloeien.
De natuurverschijnselen omvatten:
geologische verschijnselen;
seismische verschijnselen;
meteorologische verschijnselen;
hydrologische verschijnselen;
biologische verschijnselen;
bosbranden.
De externe bedreigingen veroorzaakt door menselijke activiteiten omvatten op zijn minst:
accidentele vliegtuiginslagen;
ongevallen veroorzaakt door het vervoer en de nabije industriėle activiteiten, met inbegrip van branden, explosies en andere mogelijke gevaren voor de veiligheid van nucleaire installaties;
elektrische storingen en elektromagnetische interferentie.
Er wordt een beschermingsconcept opgesteld als basis voor de definiėring en dimensionering van de gepaste beschermingsmaatregelen tegen externe bedreigingen.
Het maakt het mogelijk om het hoofd te bieden aan voorvallen die in de ontwerpbasis en in de ontwerpuitbreiding werden opgenomen en legt verbanden met de procedures die na een ongeval moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen.

21/1.2 Selectie en analyse van de externe bedreigingen

Geļdentificeerde externe bedreigingen die:
a)
geen fysiek gevaar vormen voor de eenheid, of
b)
uiterst onwaarschijnlijk zijn met een hoge mate van vertrouwen,
moeten niet worden geselecteerd, met uitzondering van deze die in combinatie met andere voorvallen een gevaar kunnen vormen voor de eenheid.
Het selectieproces is gebaseerd op conservatieve hypothesen.
De geselecteerde externe bedreigingen worden geanalyseerd met behulp van deterministische methodes en, voor zover mogelijk, probabilistische methodes, overeenkomstig de huidige staat van de wetenschap en de technologie.
De analyse stelt, in de mate van het mogelijke, een verhouding vast tussen de ernst van de bedreiging en de overschrijdingsfrequentie ervan. In de mate van het mogelijke wordt het aannemelijke maximale ernstniveau ervan bepaald.
De analyse is gebaseerd op gegevens afkomstig van de site en de omliggende regio, evenals van andere regio's, voor zover deze gegevens relevant en beschikbaar zijn.
Deze gegevens worden aangevuld om ook de natuurverschijnselen van voor de optekening in de historische archieven te dekken. De toekomstige evolutie van de natuurverschijnselen die onder andere aan de klimaatverandering en aan de evolutie van de menselijke activiteiten gekoppeld zijn, zal tijdens de evaluatie in aanmerking worden genomen.
De onzekerheden over de resultaten zullen worden geėvalueerd.

21/1.3 Ontwerpbasisvoorvallen voor de externe bedreigingen

Op basis van de analyse van de geselecteerde externe bedreigingen, worden de ontwerpbasisvoorvallen bepaald.
De overschrijdingsfrequentie die gehanteerd wordt voor de keuze van de ontwerpbasisvoorvallen t.a.v. deze bedreigingen/een bedreiging is voldoende laag om een hoge mate van bescherming te waarborgen. Ze is lager of gelijk aan 10-4 per jaar.
Voor de seismische belastingen moet een minimumwaarde van 0,98 m.s-2 genomen worden voor de maximale horizontale grondversnelling.
Indien de berekening van de overschrijdingsfrequenties voor de ernst van een bedreiging niet mogelijk is, of onvoldoende zekerheid biedt, wordt een voorval waarmee een gelijkwaardig beschermingsniveau kan worden bereikt, opgenomen in de ontwerpbasis.
Om een minimale bescherming te garanderen, omvatten de voorvallen die in de ontwerpbasis zijn geselecteerd, onder meer:
het neerstorten van een commercieel lijnvliegtuig en van een representatief militair vliegtuig;
een explosie die een overdruk op de gebouwen van ten minste 0,07 bar in de gereflecteerde drukgolf veroorzaakt.
De in de ontwerpbasis opgenomen voorvallen die gelinkt zijn aan natuurverschijnselen, worden vergeleken met voorvallen uit het verleden, om ervoor te zorgen dat er een voldoende grote marge zit op het gekozen ernstniveau.
De kenmerken van de ontwerpbasisvoorvallen worden conservatief bepaald.

21/1.4 Bescherming tegen ontwerpbasisvoorvallen

Voor elk ontwerpbasisvoorval van externe oorsprong, zal het beschermingsconcept:
veiligheidsmarges voorzien;
rekening houden met elk aannemelijk rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg van een voorval;
zoveel als redelijkerwijze mogelijk op passieve middelen steunen;
op basis van de bedrijfstoestanden waarborgen dat de maatregelen om aan een ontwerpbasisongeval het hoofd te bieden, tijdens en na het voorval doeltreffend blijven, tenzij het beschermingsconcept gebaseerd is op een geografische scheiding van de structuren, systemen en componenten. In dat geval kan het voorval tot een verlies van redundantie leiden, voor zover er voldoende maatregelen overblijven;
de bescherming tegen andere ontwerpbasisvoorvallen gelinkt aan interne of externe bedreigingen niet onaanvaardbaar laten verzwakken. Eventuele uitzonderingen hierop worden gerechtvaardigd. De structuren, systemen en componenten die deel uitmaken van het beschermingsconcept zijn in staat hun werking te garanderen bij elke geloofwaardige combinatie van het voorval in kwestie met een ander voorval dat verband houdt met een interne of externe bedreiging.
rekening houden met de voorspelbaarheid en de ontwikkeling van het voorval in de tijd;
de procedures en middelen voorzien om de toestand van de eenheid te controleren tijdens en na de voorvallen;
rekening houden met het feit dat:
a.
verschillende redundante of gediversifieerde groepen van een veiligheidssysteem,
b.
verschillende structuren, systemen en componenten,
c.
diverse installaties van de site alsook de infrastructuur van de site,
d.
de omliggende infrastructuur, de externe bevoorradingen en andere tegenmaatregelen, door de voorvallen kunnen worden getroffen;
de beschikbaarheid garanderen van voldoende middelen, inzonderheid wanneer er op dezelfde site meerdere eenheden aanwezig zijn die uitrustingen of diensten delen.
De structuren, systemen en componenten die deel uitmaken van het beschermingsconcept en de bescherming garanderen tegen ontwerpbasisvoorvallen die verband houden met externe bedreigingen, worden belangrijk geacht voor de veiligheid.
Het beschermingsconcept wordt aangevuld met toezichts- en alarmprocessen. Waar nodig worden interventiedrempels of waarden vastgesteld opdat de beschermingsmaatregelen tijdig worden uitgevoerd.
Bovendien worden er drempels vastgelegd met het oog op inspecties en andere vooraf bepaalde acties na de voorvallen.
Indien de ernst van een ontwerpbasisvoorval naar boven toe werd herzien en het redelijkerwijze niet haalbaar is om het ontwerp volgens de huidige normen aan te passen, worden methodes op basis van het oordeel van deskundigen en alternatieve evaluaties gebruikt om de werkelijke weerstand tegen dit voorval van de structuren, systemen en componenten van de eenheid te beoordelen, rekening houdend met hun huidige toestand en om de nodige verbeteringen te bepalen.
Wanneer er in de ontwerpbasis geen rekening werd gehouden met het neerstorten van een representatief commercieel of militair vliegtuig, dan kunnen er alternatieve methodes worden gebruikt om een afdoend beschermingsniveau aan te tonen:
a)
Voor punt a) van het eerste lid van artikel 20.6 stemmen de initiėle hypotheses en randvoorwaarden voor de scenariostudies overeen met de uitbatingsvoorwaarden en – limieten.
b)
De hypotheses c) en e) van het eerste lid van artikel 20.6 m.b.t. de systemen die bij de scenario's werden betrokken, worden vervangen door de hypotheses en vereisten van het derde tot zevende lid van artikel 21.4.1.
c)
De 4 punten van het tweede lid van artikel 20.6 worden vervangen door de punten a), b) e) en f) van artikel 21.3.
Het 4e punt van het eerste lid van artikel 21/1.4 is niet van toepassing op het beschermingsconcept gelinkt aan het neerstorten van een vliegtuig.

21/1.5 Ontwerpuitbreidingsvoorvallen

Voorvallen die ernstiger zijn dan de ontwerpbasisvoorvallen moeten worden geļdentificeerd in het kader van de analyse van de ontwerpuitbreiding.
Wanneer een in de ontwerpbasis opgenomen voorval voor een externe bedreiging met een hoge mate van vertrouwen uiterst onwaarschijnlijk is, dan moet er geen ontwerpuitbreidingsvoorval voor deze bedreiging in aanmerking worden genomen.
De selectie van voorvallen voor de analyse van de ontwerpuitbreiding wordt, indien mogelijk, gebaseerd op een overschrijdingsfrequentie van de ernst van de bedreiging, of op andere hiermee verbonden parameters.
De analyse van de ontwerpuitbreidingsvoorvallen, voor zover dit mogelijk is:
toont aan dat er voldoende marge is ten opzichte van de “klifeffecten” die zouden kunnen leiden tot onaanvaardbare gevolgen;
identificeert en beoordeelt de meest robuuste middelen om de fundamentele veiligheidsfuncties te waarborgen;
houdt rekening met het feit dat:
a.
verschillende redundante of gediversifieerde groepen van een veiligheidssysteem,
b.
verschillende structuren, systemen en componenten,
c.
diverse installaties van de site alsook de infrastructuur van de site,
d.
de omliggende infrastructuur, de externe bevoorradingen en andere tegenmaatregelen
door de voorvallen kunnen worden getroffen;
toont aan dat er voldoende middelen beschikbaar blijven op de sites met meerdere eenheden die voorzien om uitrustingen of diensten te delen;
omvat controles op het terrein te voorzien.

Artikel 21/2 Interne bedreigingen

21/2.1 Identificatie van en bescherming tegen interne bedreigingen

Alle mogelijke interne bedreigingen voor structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid, worden geļdentificeerd. Elke plaats waar permanente of tijdelijke risicobronnen aanwezig zijn, wordt in aanmerking genomen.
De lijst met interne bedreigingen omvat minimaal:
brand;
explosies;
projectielen;
leidingbreuken;
interne overstromingen;
instorting van structuren en vallende voorwerpen;
elektrische storingen en elektromagnetische interferenties;
vrijkomen van gevaarlijke stoffen.
Er wordt een beschermingsconcept uitgewerkt als basis voor de definiėring en dimensionering van de gepaste beschermingsmaatregelen.
Het maakt het mogelijk om het hoofd te bieden aan voorvallen die in de ontwerpbasis en in de ontwerpuitbreiding werden opgenomen en legt verbanden met de procedures die na een ongeval moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen.

21/2.2 Analyse van interne bedreigingen

De geļdentificeerde interne bedreigingen worden geanalyseerd met behulp van deterministische en, waar mogelijk, probabilistische methoden, alsook op basis van het oordeel van deskundigen. De evaluatie houdt rekening met alle individuele risicobronnen en de aannemelijke rechtstreekse en onrechtstreekse gevolgen die eruit kunnen voortvloeien.
De analyse van de bedreigingen, de gebruikte methoden, de inputgegevens en het gebruik van de resultaten van de analyse, met inbegrip van de implementatie van de acties, worden gerechtvaardigd, gedocumenteerd en geactualiseerd.
De risicobronnen worden zoveel mogelijk geėlimineerd of geminimaliseerd tot er kan worden aangetoond dat:
a)
er niet langer een fysieke bedreiging bestaat voor de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid; of
b)
het zeer onwaarschijnlijk is dat er zich voorvallen voordoen die met deze risicobronnen verband houden.

21/2.3 Ontwerpbasisvoorvallen voor interne bedreigingen

Op basis van de analyse van de voor de centrale specifieke interne bedreigingen, worden ontwerpbasisvoorvallen gedefinieerd die verband houden met risicobronnen die niet geėlimineerd of voldoende geminimaliseerd konden worden.
De parameters van deze voorvallen worden op conservatieve wijze bepaald, rekening houdend met de ernstigst mogelijke fysieke gevolgen van deze gebeurtenissen. Uitzonderingen worden gerechtvaardigd.

21/2.4 Bescherming tegen ontwerpvoorvallen

Overeenkomstig de “defence in depth” omvat het beschermingsconcept maatregelen om voorvallen te voorkomen, deze te detecteren en, indien van toepassing, de gevolgen ervan te beheersen en te beperken.
Voor elk ontwerpbasisvoorval gelinkt aan een interne bedreiging, zal het beschermingsconcept:
veiligheidsmarges voorzien;
rekening houden met elk aannemelijk rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg van het voorval;
zoveel als redelijkerwijze mogelijk op passieve middelen steunen;
zorgen voor een voldoende fysieke scheiding of isolatie van de redundante en/of gediversifieerde groepen van veiligheidssystemen, om te voorkomen dat de gevolgen van het voorval zich uitbreiden naar andere groepen. Eventuele uitzonderingen moeten worden gerechtvaardigd;
de procedures en middelen voorzien voor de controle van de toestand van de eenheid tijdens en na de ontwerpbasisvoorvallen;
de verspreiding van het voorval op de site zoveel mogelijk beperken;
de beschikbaarheid van voldoende middelen waarborgen, in het bijzonder indien verschillende eenheden op dezelfde site aanwezig zijn en er uitrustingen of diensten worden gedeeld;
de bescherming tegen andere ontwerpbasisvoorvallen gelinkt aan interne of externe bedreigingen niet onaanvaardbaar laten verzwakken. Eventuele uitzonderingen hierop worden gerechtvaardigd. De structuren, systemen en componenten die deel uitmaken van het beschermingsconcept dienen hun functie te vervullen bij elke aannemelijke combinatie van het betrokken voorval met een ander voorval dat gelinkt is aan een interne of externe bedreiging.
De structuren, systemen en componenten die deel uitmaken van het beschermingsconcept die de bescherming tegen ontwerpbasisvoorvallen waarborgen, worden als belangrijk voor de veiligheid beschouwd.
De toegangswegen voor de uitrusting die nodig is om de installatie in een veilige toestand te brengen en te houden voor het betrokken ontwerpbasisvoorval, zijn beschikbaar en kunnen veilig worden gebruikt.
Desgevallend maakt de detectie- en bewakingsapparatuur deel uit van het beschermingsconcept. Daar waar het relevant is, worden interventiedrempels of -waarden bepaald om tijdig beschermende maatregelen te kunnen nemen.
Er worden ontwerpuitbreidingsanalyses uitgevoerd om redelijkerwijze haalbare verbeteringen van het beschermingsconcept vast te stellen voor voorvallen die ernstiger zijn dan deze waarmee in de ontwerpbasis rekening werd gehouden, tenzij er bij de bepaling van het ontwerpbasisvoorval overeenkomstig artikel 21/2.3, reeds rekening werd gehouden met de meest ernstige fysieke gevolgen. Bij de analyses moet ook rekening worden gehouden met aannemelijke defecten in de beschermingsmiddelen.
De organisatorische bepalingen worden voorzien overeenkomstig het beschermingsconcept.
Indien de ernst van een ontwerpbasisvoorval naar boven toe werd herzien en het redelijkerwijze niet haalbaar is om het ontwerp volgens de geldende normen aan te passen, worden methodes op basis van het oordeel van deskundigen en alternatieve evaluaties gebruikt om de werkelijke weerstand tegen dit voorval van de structuren, systemen en componenten van de eenheid te beoordelen, rekening houdend met hun huidige toestand en om de nodige verbeteringen te bepalen.

Artikel 22 Klassering van de structuren, systemen en componenten

Tussen de structuren, systemen en componenten van de verschillende klassen moeten interfaces worden voorzien om te voorkomen dat een faling van een structuur, systeem of component van een lagere klasse overgedragen wordt op een systeem van een hogere klasse.

Artikel 22/1 Herziening van het ontwerp

Het ontwerp wordt regelmatig en telkens wanneer dit nodig is als gevolg van ervaringsfeedback of van significante nieuwe informatie met betrekking tot de nucleaire veiligheid, herzien. De periodieke veiligheidsherzieningen zijn aanvullend aan deze activiteit. Er wordt een combinatie van deterministische methodes, probabilistische methodes en deskundigenoordelen gebruikt om de behoeften aan en de opportuniteiten voor de verbetering van de nucleaire veiligheid te identificeren.
De geļdentificeerde behoeften leiden tot de uitvoering van verbeteringen. De geļdentificeerde opportuniteiten leiden tot de uitvoering van verbeteringen daar waar ze redelijkerwijze haalbaar zijn.
Wanneer er een herziening van het ontwerp nodig is, dan stelt de exploitant binnen de 60 dagen een actieplan voor met daarin de vereiste veiligheidsstudies en rechtvaardigt hij de deadlines. Deze termijn begint te lopen ofwel op nadat de exploitant zelf de noodzaak heeft vastgesteld, ofwel bij de ontvangst van een vraag van het Agentschap.
Op basis van de resultaten van de studies vult de exploitant de actieplannen aan met de geļdentificeerde verbeteringen en rechtvaardigt hij de uitvoeringstermijnen.
Elke vertraging ten opzichte van de vastgestelde termijnen, en elke afwijking ten opzichte van de inhoud van het actieplan moet worden gerechtvaardigd.
Het actieplan en de wijzigingen ervan worden door de veiligheidsautoriteit goedgekeurd.

Afdeling III Uitbating

Artikel 23 Uitbatingslimieten en -voorwaarden

De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten voorschriften bevatten voor de verschillende bedrijfstoestanden van de centrale, incl. het opstarten en het opvoeren van het vermogen, de energieproductie, de stopzetting en de brandstofherladingen.
De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten makkelijk toegankelijk zijn voor het personeel van de controlezaal. Ze moeten makkelijk te begrijpen zijn en hun vorm moet aangepast zijn aan het gebruik door de operatoren.
De operatoren van de controlezaal moeten een grondige kennis hebben van de uitbatingslimieten en -voorwaarden en hun technische basis.
Het betrokken leidinggevenden moet de geest en de inhoud van de uitbatingslimieten en -voorwaarden kennen zodat uitbatingsbeslissingen worden genomen door mensen die het belang van de uitbatingslimieten en -voorwaarden voor de nucleaire veiligheid begrijpen.
Het personeel dat vereist is voor de behandeling van de verschillende bedrijfstoestanden moet worden gespecificeerd in de uitbatingslimieten en -voorwaarden en toereikend zijn om de eventueel noodzakelijke noodprocedures toe te passen. Met name moet het minimaal vereiste personeel in de controlezaal worden aangegeven, evenals de nodige kwalificaties om zijn functies uit te oefenen.

Artikel 24 Beheer van de veroudering

[In het verouderingsbeheerprogramma wordt rekening gehouden met het ontwerp, de fabricagegegevens, de resultaten van het kwalificatieproces, de gebruiks- en omgevingsomstandigheden, de belastingcycli, de onderhoudsprocessen, de bedrijfsduur en de test- en vervangstrategie waaraan de betrokken structuren, systemen en componenten onderworpen worden.]
Voor de systemen, structuren en componenten die kunnen verouderen en niet het voorwerp van een systematisch vervangingsprogramma uitmaken, ontwikkelt de exploitant een gedocumenteerd beslissingsproces m.b.t. de grenscriteria. Bij overschrijding van deze criteria zal het systeem of de component worden vervangen of hersteld.
Het verouderingsbeheerprogramma omvat de identificatie en de opvolging van problemen m.b.t. de economische veroudering, alsook de analyse van de gevolgen van deze problemen.
[De exploitant ontwikkelt een strategie om ervoor te zorgen dat er adequate oplossingen voor de economische verouderingsproblemen worden geļmplementeerd voordat deze problemen gevolgen kunnen hebben.
De gevolgen van langdurige stilleggingen, of andere specifieke omstandigheden voor de veroudering van de betrokken structuren, systemen en componenten worden beheerd.]
De nodige preventieve en corrigerende maatregelen met betrekking tot de veroudering worden bepaald en uitgevoerd.
Het reactorvat, de stoomgeneratoren, het drukregelvat, de primaire kring en het omhulsel worden opgenomen in het verouderingsbeheersprogramma.
Wat het reactorvat en zijn lasnaden betreft, moeten alle belangrijke factoren, zoals de verbrossing, de thermische veroudering, de metaalmoeheid en de corrosie, in het verouderingsbeheerprogramma worden opgenomen. De reėle toestand van het reactorvat zal vergeleken worden met de verwachtingen voor zijn ganse levensduur.

Artikel 25 Systeem voor de analyse van voorvallen en de ervarings-feedback over de uitbating


Artikel 26 Onderhoud, inspectie tijdens de werking en functionele testen

Het nucleair stoomproductiesysteem moet volgens een gepaste frequentie aan testen worden onderworpen die het volgende omvatten:
(a)
een dichtheidsproef, of een lektest in het kader van een inspectie voorafgaand aan de inbedrijfstelling, aangevuld met niet-destructieve onderzoeken;
(b)
een dichtheidsproef vooraleer de exploitatie wordt hervat na de uitschakeling van het nucleair stoomproductiesysteem tijdens hetwelk de dichtheid van de primaire kring van de reactor zou kunnen getroffen zijn;
(c)
een dichtheidsproef bij gelegenheid van elke grote inspectie.
De controles die nodig zijn om de integriteit van het omhulsel na te gaan omvatten, zonder hiertoe noodzakelijk beperkt te zijn, de volgende:
de meting van het lek van het omhulsel;
de testen op de doorvoeringen en de isolatieorganen, ten einde hun lekdichtheid en desgevallend hun bedrijfsklaarheid te garanderen;
het onderzoek naar de structurele integriteit (zoals deze uitgevoerd op de voorspankabels en op de liner);
het toezicht op omgevingsomstandigheden binnen het omhulsel, zoals de temperatuur, de druk en andere karakteristieken van de atmosfeer.

Artikel 27 Procedures die na een ongeval moeten worden gevolgd en leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen

27.1 [Doelstellingen en reikwijdte

De exploitant beschikt over een volledige reeks procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en over leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen om het hoofd te kunnen bieden aan ongevalsomstandigheden die zich in alle bedrijfstoestanden kunnen voordoen.
Deze procedures en leidraden maken het mogelijk om ongevallen te beheren waarbij de reactor en de gebruikte brandstof in het desactiveringsbekken gelijktijdig worden getroffen, rekening houdend met hun mogelijke interacties.
Mogelijke ondersteuning van een eenheid aan een andere waarbij de eigen veiligheid niet in het gedrang komt, wordt opgenomen in de procedures en leidraden.
De toepassing van de procedures en leidraden blijft mogelijk in die gevallen waarin alle nucleaire eenheden op een site zich in ongevalsomstandigheden bevinden, rekening houdend met de afhankelijkheden tussen de systemen en de gemeenschappelijke hulpmiddelen.
]

[27.1.1 Ontwerpbasisongevallen

De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, worden toegepast bij ontwerpbasisongevallen.
Deze procedures hebben tot doel de centrale terug in een veilige toestand te brengen.
Deze procedures bestaan uit toestandsafhankelijke procedures of een combinatie van toestandsafhankelijke en gebeurtenisafhankelijke procedures.
]

[27.1.2 Ontwerpuitbreidingsongevallen

Procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, in combinatie met andere procedures, moeten toestaan om bij DEC-A omstandigheden de verloren veiligheidsfuncties te herstellen of te compenseren en om een aanzienlijke schade aan de brandstof in de kern of in het desactiveringsbekken te voorkomen.
Deze procedures bestaan uit toestandsafhankelijke procedures, tenzij een gebeurtenisafhankelijke aanpak kan worden verantwoord.
Wanneer aanzienlijke schade aan de brandstof niet kon worden voorkomen, worden er leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, in combinatie met andere procedures, gebruikt om de gevolgen ervan te beperken.
]

27.2 Format en inhoud

De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen worden stelselmatig ontwikkeld op basis van een realistische en specifieke analyse van mogelijke ongevallen in de centrale. De resultaten van de deterministische en probabilistische veiligheidsanalyses worden in dit kader gebruikt. De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, zijn coherent met de andere uitbatingprocedures, in het bijzonder met de procedures voor reactie op een alarm (alarmfiche) en met de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen.
De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen respecteren een vooraf bepaalde filosofie; bij de keuze van de strategieėn en de uit te voeren maatregelen wordt rekening gehouden met de specificiteit van de centrale.[...]
De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, moeten de operator in staat stellen de ongevalsomstandigheden waarop ze betrekking hebben snel te kunnen identificeren. De toegangs- en uitgangsvoorwaarden in de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, worden zodanig bepaald dat de gepaste procedure bij een ongeval snel kan worden gekozen, zodat er overgegaan kan worden naar andere procedures. De overgang van de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd naar de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen moet duidelijk kunnen worden geļdentificeerd, waardoor alle toestanden van de centrale gedekt worden.
De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen zijn makkelijk te onderscheiden van de andere uitbatingprocedures.
[De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd die van toepassing zijn op ontwerpbasisongevallen maken gebruik van adequaat gekwalificeerde uitrustingen en instrumentatie. De na een ongeval te volgen procedures die van toepassing zijn op ontwerpuitbreidingsomstandigheden en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen maken voornamelijk gebruik van adequaat gekwalificeerde uitrustingen.
De procedures en leidraden houden rekening met de omstandigheden die zich op de site kunnen voordoen, inclusief de radiologische aspecten die worden veroorzaakt door de ongevalsomstandigheden waarop ze betrekking hebben.]

27.3 Verificatie en validatie

Behalve bij een gerechtvaardigde afwijking, moeten alle te volgen procedures bij ongevallen en alle leidraden voor ernstige ongevallen geverifieerd en gevalideerd worden in de vorm waarin ze gebruikt zullen worden om hun technische geschiktheid en hun compatibiliteit met de gebruiksomstandigheden te garanderen. De verificatie is de evaluatie waardoor de juistheid van een procedure of van een geschreven leidraad wordt bevestigd en die garandeert dat de technische en menselijke factoren correct in aanmerking werden genomen. De validatie is de evaluatie die bevestigt dat de in de procedures en leidraden beschreven acties door opgeleid personeel kunnen worden uitgevoerd. De aanpak die gebruikt wordt om de procedures en de leidraden te verifiėren en te valideren, moet worden gedocumenteerd.
De validatie van de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, is gebaseerd op de uitvoering op simulator van ongevalsituaties.
De validatie van de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen gebeurt door de modellering van representatieve scenario's van ernstige ongevallen en door de modellering van acties die bepaald worden in de bij ongevallen te volgen procedures en in de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen.

27.4 Bijwerking en herziening van de procedures en de leidraden

De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, worden periodiek geactualiseerd zodat ze aan hun gebruik aangepast blijven. In het bijzonder is het aangewezen om de eventuele impact op de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen na te gaan in de volgende gevallen:
een wijziging van de centrale;
een wijziging in de organisatie;
resultaten van de probabilistische veiligheidsanalyses;
nieuwe kennis of ervaring in verband met (het beheer van) (ernstige) ongevallen;
herziening van de generieke grondslagen.
Desgevallend kan een bijwerking vereist zijn buiten de periodieke bijwerkingen.

27.5 Verantwoordelijkheden en opleiding

De rol en de verantwoordelijkheid van elke persoon die betrokken is bij de toepassing van een procedure die bij ongevallen moeten worden gevolgd, of bij een leidraad voor het beheer van ernstige ongevallen moeten duidelijk en eenduidig worden gedefinieerd. De vereiste coördinatie moet gegarandeerd worden.
Het personeel dat betrokken is bij de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en bij de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen moet een initiėle vorming krijgen, gevolgd door bijscholing die onder meer op de volgende aspecten betrekking hebben:
rol en verantwoordelijkheden;
verloop van de [ontwerpbasisongevallen], [ontwerpuitbreidingsongevallen] en ernstige ongevallen en fenomenen die er betrekking op hebben;
concept en structuur van de procedures en leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen;
acties en maatregelen die bepaald zijn in de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen;
training en praktische oefeningen m.b.t. de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, met inbegrip van de overgang tussen de te volgen procedures bij ongevallen en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen;
interacties tussen de betrokkenen.
[De opleiding en het aanleren van de te volgen procedures bij ongevallen gebeuren met een “full-scope” simulator. Voor de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen gebeurt dit, in de mate van het mogelijke, met een simulator.]
De interventies die beschreven worden in de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen die bedoeld zijn om de veiligheidsfuncties te herstellen, maken het voorwerp uit van geplande regelmatige oefeningen [Bij deze oefeningen wordt rekening gehouden met mogelijke ongunstige omstandigheden.]

27.6 Middelen

De exploitant moet waken over de beschikbaarheid van het materieel en de middelen die vereist zijn om de acties beschreven in de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen uit te voeren.

Afdeling IV Verificatie van de nucleaire veiligheid

Artikel 28 Inhoud van het veiligheidsrapport

Het veiligheidsrapport behandelt op een niet beperkende manier de volgende onderwerpen:
a)
Inleiding en context;
b)
Algemene beschrijving van de site, van de centrale, van het normaal bedrijf van de eenheid en haar veiligheid;
c)
Organisatie van de exploitatie en beheer van de nucleaire veiligheid;
d)
Evaluatie van de site: veiligheidsaspecten en [bedreigingen] van externe oorsprong;
e)
Algemene ontwerpaspecten en fundamentele veiligheidsdoelstellingen;
f)
Gedetailleerde beschrijving van de veiligheidsfuncties en van de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid, en hun ontwerpbases en hun werking in alle toestanden van de centrale (vermogenswerking, stilstand, ongevalsomstandigheden); van toepassing zijnde codes en normen;
g)
[Veiligheidsdemonstratie:
i.
deterministische analyses die aantonen dat de veiligheidscriteria en de limieten voor de radiologische gevolgen worden nageleefd, inclusief een beschrijving van de marges, en
ii.
probabilistische analyses;
]
h)
Inbedrijfstelling van de nieuwe installaties;
i)
Operationele aspecten, met inbegrip van beschrijving van de operationele aspecten van de procedures die bij ongeval moeten gevolgd worden en van de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, van de testen en inspecties, van de kwalificatie en van de opleiding van het personeel, van de nationale en internationale ervaringsfeedback, het beheer van de veroudering;
j)
Utbatingslimieten en -voorwaarden met hun technische rechtvaardiging;
k)
Stralingsbescherming;
l)
Voorbereiding op noodsituaties: acties op de site en verbinding/coördinatie met externe organisaties.
n)
Milieuaspecten, met inbegrip van de limieten voor radioactieve lozingen;
n)
Beheer van radioactief afval;
o)
Ontwerp- en uitbatingaspecten met het oog op de ontmanteling en het einde van de uitbating.
[De in het veiligheidsrapport opgenomen beschrijvingen, analyses en maatregelen moeten betrekking hebben op de site als geheel, zodat rekening wordt gehouden met de [bedreigingen]:
die alle installaties in een korte tijdspanne kunnen bedreigen;
die kunnen voortvloeien uit nadelige interacties tussen de op de site aanwezige installaties.
]

Artikel 29 Probabilistische veiligheidsstudies

29.1 Doelstelling en reikwijdte van de probabilistische veiligheidsstudies

[Voor elke centrale moet een probabilistische veiligheidsstudie van niveau 1 en 2 worden opgesteld. De probabilistische veiligheidsstudie van niveau 2 kan evenwel uitgevoerd worden voor één eenheid die, op grond van een interpretatie van de technische karakteristieken, als representatief voor meerdere eenheden kan beschouwd worden. Hierin wordt de bijdrage tot het risico van alle bedrijfstoestanden van de centrale bestudeerd en de relevante interne en externe initiatorgebeurtenissen in aanmerking genomen, met inbegrip van interne brand en overstromingen. Wanneer er geen erkende methodiek bestaat voor de modellering van de gevolgen van bepaalde externe voorvallen, dan dient hun bijdrage tot de globale evaluatie van het risico met behulp van andere gerechtvaardigde methodes te worden geėvalueerd.]
De analyse identificeert de opeenvolging van de voorvallen die voortvloeien uit vooronderstelde initiatorgebeurtenissen. Deze opeenvolging van voorvallen moet rekening houden met de falingen van de componenten, de onbeschikbaarheid van de componenten wegens onderhoud of test, menselijke fouten, falingen met een gemeenschappelijke oorzaak en alle andere relevante verbanden. [De missietijden worden verantwoord.]
Bij de analyse van de opeenvolging van voorvallen en de analyse van de systemen wordt rekening gehouden met falingen veroorzaakt door de vooronderstelde initiatorgebeurtenissen.
[Tweelingeenheden worden gemodelleerd in hun geheel zodat de interacties tussen de eenheden duidelijk in het licht kunnen worden gesteld, in het bijzonder bij de gedeelde systemen.]
In de probabilistische veiligheidsstudie worden bij voorkeur realistische methodes en hypotheses gebruikt. Die omvat de analyse om de succescriteria te staven van de veiligheidssystemen, de modellering van de voorvallen die zich binnen het omhulsel zouden kunnen voordoen als gevolg van een beschadiging van de kern en het vrijkomen van radioactieve materialen in het milieu. Wanneer dat niet mogelijk is, worden redelijk conservatieve hypothesen gebruikt.
De frequenties van de vooronderstelde initiatorgebeurtenissen en de faalkans van de gebruikte uitrustingen zijn representatief voor het ontwerp of de uitbating van de centrale. In de mate van het mogelijke worden gegevens gebruikt die specifiek zijn voor de centrale, deze over het onderhoud, de testen, het toezicht en de inspecties tijdens de werking inbegrepen.
In de probabilistische veiligheidsstudie worden menselijke interventies gemodelleerd. Er wordt rekening gehouden met het feit dat menselijke fouten zich kunnen voordoen voor, tijdens en na het begin van de sequentie en dat ze ook verband kunnen houden met de oorzaak van een vooronderstelde initiatorgebeurtenis en er de frequentie van kunnen beļnvloeden.
De aangewende waarschijnlijkheid van menselijke fouten geeft de factoren weer die de prestaties van de operator kunnen beļnvloeden.
De probabilistische veiligheidsstudie van niveau 1 omvat sensitiviteits- en onzekerheidsstudies. De analyse van de onzekerheden moet met name de variatie in de waarschijnlijkheid van voorkomen van vooronderstelde initiatorgebeurtenissen en de faalkans van de componenten weergeven. De probabilistische veiligheidsstudie van niveau 2 omvat sensitiviteitsstudies en, indien passend, onzekerheidsstudies.

29.2 Kwaliteit van de probabilistische veiligheidsstudies

De probabilistische veiligheidsstudie wordt uitgevoerd met beproefde methodologieėn en houdt rekening met de internationale ervaring ter zake.
De probabilistische veiligheidsstudie wordt opgesteld, gedocumenteerd en bijgewerkt volgens een kwaliteitssysteem dat door de exploitant werd goedgekeurd.

29.3 Toepassing van de probabilistische veiligheidsstudies

De probabilistische veiligheidsstudie moet worden gebruikt tijdens de hele duur van het ontwerp en de uitbating van de centrale, om het beslissingsproces met betrekking tot de nucleaire veiligheid te vergemakkelijken. De rol van de probabilistische veiligheidsstudie in het beslissingsproces wordt bepaald voor de verschillende soorten toepassingen.
De probabilistische veiligheidsstudie wordt gebruikt om aan te tonen dat het ontwerp evenwichtig is, d.w.z. dat geen enkel systeem of vooronderstelde initiatorgebeurtenis op disproportionele wijze bijdraagt tot het totale risico, en om te garanderen dat kleine afwijkingen in de parameters van de centrale die een zeer abnormaal gedrag van de centrale kunnen veroorzaken worden vermeden.
De resultaten van de probabilistische veiligheidsstudie worden gebruikt om na te gaan of het ontwerp of de uitbating van de centrale zwakke punten bevat en om de noodzaak tot wijziging van de systemen, procedures en uitbatingspraktijken te evalueren, ook in ongevalsituaties, teneinde het risico te beperken, in het bijzonder het risico verbonden aan [ernstige] ongevallen.
De probabilistische veiligheidsstudie wordt gebruikt om na te gaan of de wijzigingen aan de centrale, haar procedures en haar technische specificaties gepast zijn en om de omvang van incidenten die zich tijdens de uitbating voordoen te evalueren.
De resultaten van de probabilistische veiligheidsstudie moeten worden gebruikt voor de ontwikkeling en de validatie van het opleidingsprogramma, met name voor de opleiding met simulator van de operatoren van de controlezaal.
De resultaten van de probabilistische veiligheidsstudie worden gebruikt om na te gaan of alle belangrijke componenten op het vlak van het risico zijn opgenomen in gepaste test- en controleprogramma's. De rol en het belang van deze componenten zijn opgenomen in het veiligheidsrapport.
De beperkingen van de probabilistische veiligheidsstudie moeten duidelijk erkend worden en er moet rekening mee worden gehouden bij het gebruik ervan.

Artikel 30

[...]

Afdeling V Voorbereiding op een noodsituatie

Artikel 31 Intern noodplan

31.1 Voorbereiding en intern noodplan

Het intern noodplan
houdt rekening met langdurige situaties;
beschrijft hoe de door verschillende eenheden gedeelde menselijke en materiėle hulpmiddelen op de site en indien van toepassing bij de exploitant worden ingezet;
wordt gecoördineerd tussen de verschillende betrokken partijen.

31.2 Organisatie

Het intern noodplan, inclusief de met de buitenwereld getroffen regelingen, blijft operationeel in geval de infrastructuur van de site of in de omgeving van de site zwaar beschadigd raakt.
Er zijn regelingen voorzien om tijdens langdurige noodsituaties de verschillende posten door gekwalificeerd personeel te blijven bemannen.

31.3 Infrastructuur

De noodinfrastructuur blijft operationeel tijdens ongevalssituaties.
Het coördinatiecentrum voor het crisisbeheer verschilt van de controlezaal. Het voorziet middelen voor de communicatie met de controlezaal, de noodcontrolezaal evenals met andere belangrijke locaties op de site, en met de interventiediensten op en buiten de site.

31.4 Opleiding, training en oefeningen

De oefeningen van het intern noodplan omvatten het gebruik en de aansluiting van mobiele uitrustingen. De oefeningen omvatten situaties waarin verschillende installaties tegelijkertijd worden getroffen.

Artikel 32 Beveiliging tegen brand van interne oorsprong

32.1 Basisprincipes bij het ontwerp

De capaciteit om de reactor uit te schakelen, de restwarmte af te voeren, de radioactieve stoffen in te sluiten en de toestand van de centrale te bewaken moet worden behouden tijdens en na branden.

32.2 Analyse van het brandrisico

Aanvullend op de deterministische benadering moet een probabilistische brandrisicostudie worden uitgevoerd. In de probabilistische studie van niveau 1 moet de brand worden geanalyseerd teneinde de beschermingsmaatregelen te evalueren en de risico's die door de brand veroorzaakt worden te identificeren.

32.3 Brandbeveiligingssystemen

[De brandbestendigheid van de brandbarričres van de compartimenten is zodanig dat de totale verbranding van de in het compartiment aanwezige warmtebelasting, in overeenstemming met de analyse van het brandrisico, de brandbarričres niet doet bezwijken.
Bij de beoordeling van de weerstand van de brandbarričres wordt de hoeveelheid zuurstof die in het compartiment beschikbaar is, of tot in het compartiment kan doordringen, conservatief genomen en gerechtvaardigd.]
Het verdeelcircuit van de brandkranen buiten de gebouwen, de interne voedingskolommen alsook de brandslangen met hun aansluitingen en toebehoren moeten toelaten om op gepaste wijze alle zones van de centrale te dekken die verband houden met de veiligheid. Deze dekking moet worden gerechtvaardigd door de analyse van het brandrisico.

Hoofdstuk 4 Specifieke veiligheidsvoorschriften voor de opslaginstallaties van verbruikte kernbrandstof en van colli met radioactief afval

Afdeling I Ontwerp en realisatie van de opslaginstallatie

Artikel 33 Veiligheidsfuncties

Onverminderd de bepalingen van het Algemeen Reglement, moet de opslaginstallatie zodanig ontworpen en geconstrueerd zijn dat bij normale bedrijfsomstandigheden, tijdens voorziene bedrijfsincidenten en na een ontwerpbasisongeval de volgende veiligheidsfuncties vervuld blijven:
behoud van de subkritikaliteit;
afvoer van residuele warmte;
insluiting van de radioactieve stoffen;
afscherming van straling;
terughaalbaarheid van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval.
De insluiting moet zodanig voorzien zijn dat een eventuele uitstoot van radioactieve materialen in het milieu bij een ontwerpbasisongeval onder de limieten blijft die via de oprichtings- en exploitatievergunning zijn vastgesteld na advies van de wetenschappelijke raad.

Artikel 34 Ontwerp en realisatie

De levensduur van de opslaginstallatie, gedurende dewelke de veiligheid moet gegarandeerd blijven, moet van bij het ontwerp bepaald en gerechtvaardigd worden.
De veiligheid van de opslaginstallatie moet gebaseerd zijn op betrouwbare middelen en, zo veel als redelijkerwijze mogelijk gebaseerd zijn op passieve middelen.
De subkritikaliteit moet gegarandeerd worden en dit zo veel als redelijkerwijze mogelijk door ontwerpmaatregelen van de installatie. Indien rekening wordt gehouden met een opbrand (burnup) van de verbruikte kernbrandstof, dan zal de conformiteit met de opbrandlimiet door adequate administratieve en operationele controles geverifieerd worden.
De uitrusting voor de manutentie van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval moet zodanig ontworpen en geconstrueerd zijn dat:
er wordt voldaan aan de vereisten inzake stralingsbescherming;
het onderhoud en het herstel worden vergemakkelijkt;
de waarschijnlijkheid van incidenten en ongevallen zo veel mogelijk wordt beperkt;
en
de gevolgen van de incidenten en ongevallen worden beperkt.
De opslaginstallatie moet zodanig ontworpen zijn dat de inspectie van de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval mogelijk is om hun integriteit te kunnen verifiėren.
De opslaginstallatie moet zodanig ontworpen zijn dat de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval binnen een redelijke termijn uit de opslaginstallatie kunnen worden gehaald op het einde van de opslagperiode, evenals in het kader van een tussenkomst:
ten gevolge van afwijkingen ten opzichte van de conformiteitscriteria; of
na te voorziene bedrijfsincidenten.
De exploitant specificeert en rechtvaardigt een vooropgestelde nominale benuttingsgraad van de opslaginstallaties in normale uitbatingsomstandigheden, teneinde een aanvullende opslagcapaciteit beschikbaar te hebben zodat:
waar van toepassing, de radioactieve afvalstoffen verplaatst kunnen worden voor controles, onderhouds- of herstellingswerken, evenals voor andere te voorziene handelingen;
bij problemen van afvoer van de afvalstoffen uit de inrichting, of door onbeschikbaarheid van verwerkingsinstallaties op of buiten de site, geen onveilige opslagcondities zouden kunnen gecreėerd worden bij het voortzetten van de normale exploitatie binnen de inrichting.

Afdeling II Uitbating van de opslaginstallatie

Artikel 35 Uitbatingslimieten en voorwaarden

De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten in elk geval rekening houden met:
de omgevingsomstandigheden binnen de opslaginstallatie (temperatuur, fysico-chemische omstandigheden, onderdruk, stralingsniveau, ...);
de effecten van de warmteontwikkeling, op zowel de verbruikte kernbrandstof of op de colli met radioactief afval, als op de opslaginstallatie zelf;
de gebeurlijke gasvorming door verbruikte kernbrandstof of door colli met radioactief afval, meer bepaald het brand- en ontploffingsrisico, het risico op vervormingen en de hierbij horende aspecten van stralingsbescherming;
de preventie van de kritikaliteit voor wat betreft de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval, evenals van de opslaginstallatie in zijn geheel;
de geschiktheid voor manutentie en verwijdering uit de opslaginstallatie van verbruikte kernbrandstof of colli met radioactief afval.

Artikel 36 Uitbating

De opslaginstallatie moet zo worden uitgebaat dat de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval geļnspecteerd kunnen worden overeenkomstig het toezichtsprogramma beschreven in artikel 38.
De exploitant dient te waken over het goed beheer en de beschikbaarheid van een aanvullende opslagcapaciteit, volgens de bepalingen van artikel 34, lid 7.
Voor de bestaande installaties, kan een alternatieve opslaginstallatie worden gebruikt indien deze een aanvaardbaar veiligheidsniveau waarborgt.
De plaatsing, de activiteit en concentratie aan radioactieve stoffen, de chemische en fysische aard, de oorsprong, het volume en de massa van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval die zich in de opslaginstallatie bevinden, moeten systematisch worden geļnventariseerd. Deze gegevens moeten worden bijgehouden en ter beschikking gehouden van de veiligheidsautoriteit.
De verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval worden op eenduidige wijze geļdentificeerd met behulp van een markeringssysteem dat geldig is voor de ganse duur van de opslag.

Artikel 37 Conformiteitscriteria

De exploitant moet conformiteitscriteria opstellen voor de opslag van de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval in de opslaginstallatie ten einde de naleving van de uitbatingslimieten en -voorwaarden te garanderen.
Deze conformiteitscriteria zijn minimaal gebaseerd op manutentie-, transport- en opslagvereisten, met inbegrip van deze met betrekking tot hun geschiktheid voor het terughalen of transporteren na de voorziene opslagperiode.
De exploitant dient de gepaste technische en administratieve procedures op te stellen en te implementeren om te kunnen verifiėren of de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval bij, of vóór de aanvoer ervan in de opslaginstallatie aan de conformiteitscriteria beantwoorden.

Artikel 38 Toezichtsprogramma

De exploitant dient een toezichtsprogramma te ontwikkelen, te optimaliseren en te implementeren om te garanderen dat de verbruikte kernbrandstof of de colli met radioactief afval aanwezig in de opslaginstallatie, blijven voldoen aan de conformiteitscriteria opgenomen in het veiligheidsrapport.
Dit toezichtsprogramma omvat minimaal de volgende elementen:
de omgevingsomstandigheden binnen de opslaginstallatie die een impact kunnen hebben op de naleving van de conformiteitscriteria;
de fysieke toestand van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval.

Artikel 39 Afwijkingen

De procedures met betrekking tot de ontvangst van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval moeten maatregelen omvatten die het veilig beheer garanderen van deze die niet aan de conformiteitscriteria voldoen.
Afwijkingen ten opzichte van de conformiteitscriteria die tijdens de opslag vastgesteld worden, moeten door de exploitant geļnventariseerd worden en ter beschikking van de veiligheidsautoriteit worden gehouden. Er moet worden geėvalueerd of deze afwijkingen tot een wijziging van deze criteria dienen te leiden.
De exploitant moet de maatregelen voorzien voor het veilig beheer van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval die niet meer aan de conformiteitscriteria voldoen en die niet meer via het normale proces uit de opslaginstallatie zouden kunnen gehaald worden.

Afdeling III Verificatie van de nucleaire veiligheid

Artikel 40 Veiligheidsrapport

Het veiligheidsrapport van de inrichting moet betrekking hebben op de installatie zelf alsook op de verbruikte kernbrandstof of op de colli met radioactief afval.
Het veiligheidsrapport behandelt in elk geval de volgende zaken:
karakteristieken van de site en beschrijving van de opslaginstallaties;
managementsysteem, met onder andere een beschrijving van het beheer van:
a)
de veiligheid;
b)
de organisatie;
c)
de kwalificatie van personeel en onderaannemers;
d)
de veroudering (o.a. van de structuren, systemen en componenten);
e)
de opgedane ervaringen (ervaringsbeheer);
rechtvaardiging van de voorziene levensduur voor de opslaginstallaties;
identificatie van de van toepassing zijnde reglementering, codes en normen;
veiligheidsfuncties van de opslaginstallatie, ontwerpbases, gebruikte aanpak opdat de fundamentele veiligheidsfuncties zouden gegarandeerd worden;
beschrijving van de systemen, structuren en componenten belangrijk voor de veiligheid;
beschrijving van de opslag-, verwerkings- of andere activiteiten in de inrichting;
aantonen van de veiligheid in normale uitbatingsomstandigheden, bij incidenten en in ongevalsomstandigheden;
uitbatingslimieten en -voorwaarden met hun technische bases en conformiteitscriteria voor het opgeslagen afval en verbruikte kernbrandstof;
10°
beschrijving van het toezichts- en controlesysteem voor de omgevingsomstandigheden binnenin de opslaginstallatie;
11°
programma van toezicht en onderhoud, en van periodieke inspecties van de fysieke toestand van de verbruikte kernbrandstof of van de colli met radioactief afval;
12°
strategie, methodes en maatregelen voor stralingsbescherming;
13°
maatregelen voor het beheer en de beperking van het bij de uitbating ontstane radioactief afval;
14°
intern noodplan en procedures met betrekking tot het beheer en beheersing van ongevalssituaties;
15°
plan dat toelaat, in het kader van een tussenkomst ten gevolge van afwijkingen ten opzichte van de conformiteitscriteria of van te voorziene bedrijfsincidenten, de opslaginstallatie binnen een redelijke termijn geheel of gedeeltelijk te ontruimen;
16°
wijze waarop de toekomstige ontmanteling van de installatie in rekening gebracht werd bij het ontwerp en tijdens de uitbating.

Artikel 41 Periodieke veiligheidsherzieningen voor opslaginstallaties

In het kader van de periodieke veiligheidsherzieningen moeten tevens de conformiteitscriteria voor verbruikte kernbrandstof of voor colli met radioactief afval geėvalueerd worden.

Hoofdstuk 4bis Specifieke veiligheidsvoorschriften voor de onderzoeksreactoren

Afdeling I Beheer van de nucleaire veiligheid

Artikel 42 Managementsysteem

Er moet een organisatorische entiteit met de verantwoordelijkheid om onafhankelijke evaluaties uit te voeren, worden opgericht en met de overeenstemmende autoriteit worden bekleed.

Artikel 43 Opleiding en machtiging van het personeel

De operatoren van de controlezaal van de onderzoeksreactoren moeten een basisopleiding en een jaarlijkse bijscholing volgen, onder meer om een praktische kennis te verwerven op het gebied van het gebruik van de procedures in normaal bedrijf en in ongevalsomstandigheden.
De jaarlijkse bijscholing van de operatoren van de controlezaal handelt onder meer over de volgende onderwerpen:
de besturing van de reactor, zowel in normale bedrijfssituaties als bij voorziene bedrijfsincidenten en bij geselecteerde ongevallen;
in voorkomend geval, het werken in een ploegenstelsel;
de uitwisseling van bedrijfservaringen en wijzigingen van de installaties en procedures.
Het onderhouds- en technisch ondersteunend personeel, inclusief dat van de onderaannemers, moet een praktische opleiding volgen (indien mogelijk op maquettes of reėle componenten in opleidingsinstallaties of laboratoria) om vertrouwd te geraken met de specifieke veiligheidsvereisten van taken die niet kunnen worden geoefend op de geļnstalleerde uitrustingen.
De operatoren van de controlezaal die belast zijn met de besturing en de toestandswijzigingen van de reactor moeten over een bevoegdheidsverklaring beschikken die voor een bepaalde termijn geldig is. Bij de evaluatie van de deskundigheid en geschiktheid van de personen worden gedocumenteerde criteria gebruikt voor het verkrijgen van een vergunning. De exploitant moet procedures opstellen voor het verkrijgen van deze vergunning en voor de vernieuwing ervan wanneer de geldigheidstermijn verstreken is.
De oprichtings- en exploitatievergunning kan afwijken van de vereiste in het vorige lid voor studenten die in het kader van hun opleiding deelnemen aan de besturing en de toestandswijzigingen van de reactor. Zij krijgen de nodige opleiding en staan onder het permanente toezicht van een gemachtigde operator.

Afdeling II Ontwerp

Artikel 47 Klassering van de structuren, systemen en componenten

Tussen de structuren, systemen en componenten van de verschillende klassen moeten interfaces worden voorzien om te voorkomen dat een faling van een structuur, systeem of component van een lagere klasse overgedragen wordt op een systeem van een hogere klasse.

Artikel 48 Herziening van het ontwerp

Het ontwerp wordt regelmatig en telkens wanneer dit nodig is als gevolg van ervaringsfeedback of van significante nieuwe informatie met betrekking tot de nucleaire veiligheid, herzien. De periodieke veiligheidsherzieningen zijn aanvullend aan deze activiteit. Er worden deterministische methoden gebruikt, in voorkomend geval aangevuld door probabilistische methoden en deskundigenoordelen, om de behoeften aan en de opportuniteiten voor de verbetering van de nucleaire veiligheid te identificeren.
De geļdentificeerde behoeften leiden tot de uitvoering van verbeteringen. De geļdentificeerde opportuniteiten leiden tot de uitvoering van verbeteringen daar waar ze redelijkerwijze haalbaar zijn.

Artikel 49 Experimentele opstellingen en experimentele activiteiten

49.1 Doel

De experimentele opstellingen moeten zodanig worden ontworpen dat de veiligheid van de reactor in al zijn bedrijfssituaties en in ongevalsomstandigheden niet in het gedrang wordt gebracht.
Noch het samenbouwen, het inbrengen in of verwijderen uit de kern, noch het onderhoud of de faling van een experimentele opstelling mogen:
(a)
de beheersing van de reactiviteit;
(b)
de werking van het beschermingssysteem van de reactor;
(c)
de koelcapaciteit van de in de kern aanwezige brandstof;
(d)
de werking van de insluitingsmiddelen in het gedrang brengen of onaanvaardbare radiologische gevolgen teweegbrengen.
In voorkomend geval moeten criteria worden gespecificeerd ter bescherming van de integriteit van de experimentele kringen die werken bij hoge druk of hoge temperatuur alsook voor de neutronen-bronnen.
Voor elke experimentele opstelling wordt een specifieke ontwerpbasis opgesteld en een veiligheidsanalyse uitgevoerd waarin minstens rekening wordt gehouden met:
(a)
de inventaris van radioactieve stoffen van de experimentele opstelling;
(b)
de potentiėle productie of vrijgave van energie;
(c)
de schade veroorzaakt door de vooronderstelde initiatorgebeurtenissen;
(d)
de interacties daarvan met de reactor en de andere experimentele opstellingen.
Voor elke experimentele opstelling moet in de ontwerpfase rekening worden gehouden met het beheer van afval afkomstig van de experimentele activiteiten en van de ontmanteling.

49.2 Veiligheid van de experimentele en educatieve activiteiten

Er moeten procedures worden uitgewerkt voor het ontwerp, de vervaardiging, de installatie, de inbedrijfstelling en de uitbating van de experimentele opstellingen die een impact hebben op de veiligheid.
Er moeten procedures worden uitgewerkt voor het ontwerp, de ontwikkeling en de uitvoering van experimentele activiteiten die een impact hebben op de veiligheid.
Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de veiligheid van de reactor en de experimentele activiteit, moeten er in de controlezaal van de reactor geschikte middelen aanwezig zijn om de parameters van de experimentele activiteiten te bewaken.
De exploitant moet in zijn managementsysteem procedures opnemen voor het onderzoeken en goedkeuren van:
(a)
voorstellen van experimentele activiteiten;
(b)
de controle van de impact ervan op de werking van de reactor, in het bijzonder wijzigingen van reactiviteit en stralingsniveaus;
(c)
het inbedrijfstellingsprogramma;
(d)
het demonteren en onderhouden van de experimentele opstellingen.
De exploitant moet in voorkomend geval procedures uitwerken om toezicht te houden op de besturing van de reactor door studenten en het toezicht op hen door een gemachtigde operator.
De exploitant vergewist zich ervan dat de studenten en onderzoekers wier activiteiten een impact kunnen hebben op de nucleaire veiligheid, de bepalingen van de eerste twee leden van artikel 5.7 uitvoeren.

49.3 Competentie en kwalificatie van personeel

De aan de experimentele opstellingen gerelateerde activiteiten met een mogelijke impact op de veiligheid worden vergund en onder toezicht gehouden door personeelsleden van de exploitant die de vereiste deskundigheid en kwalificaties hebben.

49.4 Onderhoud, inspectie tijdens de werking en functionele testen

Er moet een controlesysteem bestaan om te waarborgen dat een experimentele opstelling na onderhoud of inspectie niet terug in dienst wordt genomen voordat de verificatie van de kwaliteit en de configuratie ervan met bewijsstukken werd gestaafd en in voorkomend geval de noodzakelijke tests werden uitgevoerd.

49.5 Interne brandrisicoanalyse

Bij de analyse van het brandrisico wordt rekening gehouden met de aan de experimentele activiteiten gerelateerde brandrisico's.

Afdeling III Uitbating

Artikel 50 Uitbatingslimieten en -voorwaarden

De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten voorschriften bevatten voor de verschillende bedrijfstoestanden van de reactor, inclusief het opstarten en het opvoeren van het vermogen, de stopzetting en de brandstofherladingen.
De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten makkelijk toegankelijk zijn voor het personeel van de controlezaal. Ze moeten makkelijk te begrijpen zijn en hun vorm moet aangepast zijn aan het gebruik door de operatoren.
De operatoren van de controlezaal moeten een grondige kennis hebben van de uitbatingslimieten en -voorwaarden en hun technische basis.
De betrokken leidinggevenden moeten de geest en de inhoud van de uitbatingslimieten en -voorwaarden kennen zodat uitbatingsbeslissingen worden genomen door mensen die het belang van de uitbatingslimieten en -voorwaarden voor de nucleaire veiligheid begrijpen.
Het personeel dat vereist is voor de behandeling van de verschillende bedrijfstoestanden moet worden gespecificeerd in de uitbatingslimieten en -voorwaarden en toereikend zijn om de eventueel noodzakelijke noodprocedures toe te passen. Met name moet het minimaal vereiste personeel in de controlezaal worden aangegeven, evenals de nodige kwalificaties om zijn functies uit te oefenen.

Artikel 51 Beheer van de veroudering

In het verouderingsbeheerprogramma wordt rekening gehouden met de gebruiksomstandigheden, de belastingcycli, de onderhoudsprocessen, de tijd in bedrijf en de test- en vervangstrategie waaraan de geselecteerde structuren, systemen en componenten onderworpen worden.
Voor de systemen, structuren en componenten die kunnen verouderen en niet het voorwerp van een systematisch vervangingsprogramma uitmaken, ontwikkelt de exploitant een gedocumenteerd beslissingsproces m.b.t. de grenscriteria. Bij overschrijding van deze criteria zal het systeem of de component worden vervangen of hersteld.
Het verouderingsbeheerprogramma omvat de identificatie en de opvolging van problemen m.b.t. de economische veroudering, alsook de analyse van de gevolgen van deze problemen.
De nodige preventieve en corrigerende maatregelen met betrekking tot de veroudering worden bepaald en uitgevoerd.

Artikel 52 Onderhoud, inspectie tijdens de werking en functionele testen

De primaire kring moet worden onderworpen aan een monitoring van de lekkage, indien mogelijk gepaard gaande met dichtheidsproeven die worden uitgevoerd met een geschikte regelmaat en op zijn minst na elke stilstand waarbij de dichtheid van de primaire kring in het gedrang had kunnen komen.
De nodige controles moeten worden uitgevoerd om de integriteit en de doeltreffende werking van de insluitingsfunctie van het reactorgebouw na te gaan. Deze controles omvatten in voorkomend geval:
dichtheidsproeven;
tests op de doorvoeringen en de isolatieorganen;
inspecties en tests van het ventilatiesysteem en de hoogrendementsfilters;
onderzoek naar de structurele integriteit;
toezicht op omgevingsomstandigheden binnen het reactorgebouw, zoals temperatuur, druk en andere karakteristieken van de atmosfeer.

Artikel 53 Procedures die na een ongeval moeten worden gevolgd en leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen

53.1 Doelstellingen en reikwijdte

De exploitant beschikt over een volledige reeks procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en in voorkomend geval over leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen om het hoofd te kunnen bieden aan ongevalsomstandigheden die zich in alle bedrijfstoestanden kunnen voordoen.
Deze procedures en leidraden maken het mogelijk om ongevallen te beheren waarbij de reactor, de experimentele opstellingen en de brandstof in de opslag van gebruikte brandstof gelijktijdig worden getroffen, rekening houdend met hun mogelijke interacties.
De toepassing van de procedures en leidraden blijft mogelijk in die gevallen waarin alle installaties op de site zich in ongevalsomstandigheden bevinden, rekening houdend met de afhankelijkheden tussen de systemen en de gemeenschappelijke hulpmiddelen.

53.1.1 Ontwerpbasisongevallen

De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, worden toegepast bij ontwerpbasisongevallen.
Deze procedures hebben tot doel de reactor terug in een veilige toestand te brengen.
Deze procedures bestaan uit toestandsafhankelijke procedures of een combinatie van toestandsafhankelijke en gebeurtenisafhankelijke procedures.

53.1.2 Ontwerpuitbreidingsongevallen

Procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, in combinatie met andere procedures, moeten toestaan om bij DEC-A-omstandigheden de verloren veiligheidsfuncties te herstellen of te compenseren, en om een aanzienlijke schade aan de brandstof in de kern of in het de opslag van gebruikte brandstof te voorkomen.
Deze procedures bestaan uit toestandsafhankelijke procedures, tenzij een gebeurtenisafhankelijke aanpak kan worden verantwoord.
Wanneer aanzienlijke schade aan de brandstof niet kan worden voorkomen, worden er leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, in combinatie met andere procedures, gebruikt om de gevolgen ervan te beperken.

53.2 Format en inhoud

De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en, in voorkomend geval, de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen worden stelselmatig ontwikkeld op basis van een realistische en specifieke analyse van mogelijke ongevallen in de reactor. De resultaten van de deterministische en, in voorkomend geval, probabilistische veiligheidsanalyses worden in dit kader gebruikt. De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd zijn coherent met de andere uitbatingprocedures, in het bijzonder met de procedures voor reactie op een alarm (alarmfiche) en, in voorkomend geval, met de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen.
De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en, in voorkomend geval, de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen respecteren een vooraf bepaalde filosofie; bij de keuze van de strategieėn en de uit te voeren maatregelen wordt rekening gehouden met de specificiteit van de reactor.
De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, moeten de operator in staat stellen de ongevalsomstandigheden waarop ze betrekking hebben snel te kunnen identificeren. De toegangs- en uitgangsvoorwaarden in de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, worden zodanig bepaald dat de gepaste procedure bij een ongeval snel kan worden gekozen, zodat er overgegaan kan worden naar andere procedures. In voorkomend geval, moet de overgang van de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd naar de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen duidelijk kunnen worden geļdentificeerd, waardoor alle toestanden van de reactor gedekt worden.
De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en, in voorkomend geval, de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen zijn makkelijk te onderscheiden van de andere uitbatingprocedures.
De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd die van toepassing zijn op ontwerpbasisongevallen maken gebruik van adequaat gekwalificeerde uitrustingen en instrumentatie. De na een ongeval te volgen procedures die van toepassing zijn op ontwerpuitbreidingsomstandigheden en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen maken voornamelijk gebruik van adequaat gekwalificeerde uitrustingen.
De procedures en leidraden houden rekening met de omstandigheden die zich op de site kunnen voordoen, inclusief de radiologische aspecten die worden veroorzaakt door de ongevalsomstandigheden waarop ze betrekking hebben.

53.3 Verificatie en validatie

Behalve bij een gerechtvaardigde afwijking, moeten alle te volgen procedures bij ongevallen en alle leidraden voor ernstige ongevallen geverifieerd en gevalideerd worden in de vorm waarin ze gebruikt zullen worden om hun technische geschiktheid en hun compatibiliteit met de gebruiksomstandigheden te garanderen. De verificatie is de evaluatie waardoor de juistheid van een procedure of van een geschreven leidraad wordt bevestigd en die garandeert dat de technische en menselijke factoren correct in aanmerking werden genomen. De validatie is de evaluatie die bevestigt dat de in de procedures en leidraden beschreven acties door opgeleid personeel kunnen worden uitgevoerd. De aanpak die gebruikt wordt om de procedures en de leidraden te verifiėren en te valideren, moet worden gedocumenteerd.
De validatie van de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd gebeurt door de modellering van representatieve ongevalssituaties.
In voorkomend geval, gebeurt de validatie van de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen door de modellering van representatieve scenario's van ernstige ongevallen en door de modellering van acties die bepaald worden in de bij ongevallen te volgen procedures en in de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen.

53.4 Bijwerking en herziening van de procedures en de leidraden

De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en, in voorkomend geval, de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, worden periodiek geactualiseerd zodat ze aan hun gebruik aangepast blijven. In het bijzonder is het aangewezen om de eventuele impact op de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen na te gaan in de volgende gevallen:
een wijziging van de reactor;
een wijziging in de organisatie;
resultaten van de probabilistische veiligheidsanalyses (in voorkomend geval);
nieuwe kennis of ervaring in verband met (het beheer van) (ernstige) ongevallen;
herziening van de generieke grondslagen.
Desgevallend kan een bijwerking vereist zijn buiten de periodieke bijwerkingen.

53.5 Verantwoordelijkheden en opleiding

De rol en de verantwoordelijkheid van elke persoon die betrokken is bij de toepassing van een procedure die bij ongevallen moeten worden gevolgd of, in voorkomend geval, bij een leidraad voor het beheer van ernstige ongevallen moeten duidelijk en eenduidig worden gedefinieerd. De vereiste coördinatie moet gegarandeerd worden.
Het personeel dat betrokken is bij de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en bij de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen moet een initiėle vorming krijgen, gevolgd door bijscholing die onder meer op de volgende aspecten betrekking hebben:
rol en verantwoordelijkheden;
verloop van de ontwerpbasisongevallen, ontwerpuitbreidingsongevallen en ernstige ongevallen en fenomenen die er betrekking op hebben;
concept en structuur van de procedures en leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen;
acties en maatregelen die bepaald zijn in de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en, in voorkomend geval, de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen;
training en praktische oefeningen met betrekking tot de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en, in voorkomend geval, de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, met inbegrip van de overgang tussen de te volgen procedures bij ongevallen en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, indien van toepassing;
interacties tussen de betrokkenen.
Het personeel van de controlezaal moet regelmatig worden gevormd en opgeleid in het gebruik van de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en, in voorkomend geval, van de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen.
De interventies die beschreven worden in de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen die bedoeld zijn om de veiligheidsfuncties te herstellen, maken het voorwerp uit van geplande regelmatige oefeningen. Bij deze oefeningen wordt rekening gehouden met mogelijke ongunstige omstandigheden.

53.6 Middelen

De exploitant moet waken over de beschikbaarheid van het materieel en de middelen die vereist zijn om de acties beschreven in de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en, in voorkomend geval, de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen uit te voeren.

Afdeling IV Verificatie van de nucleaire veiligheid

Artikel 54 Inhoud van het veiligheidsrapport

Het veiligheidsrapport behandelt op een niet beperkende manier de volgende onderwerpen:
a)
Inleiding en context.
b)
Algemene beschrijving van de site, van de reactor, van het normaal bedrijf van de installatie en haar veiligheid.
c)
Organisatie van de exploitatie en beheer van de nucleaire veiligheid.
d)
Evaluatie van de site: veiligheidsaspecten en voorvallen van externe oorsprong.
e)
Algemene ontwerpaspecten en fundamentele veiligheidsdoelstellingen.
f)
Gedetailleerde beschrijving van de veiligheidsfuncties en van de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid, en hun ontwerpbases en hun werking in alle toestanden van de reactor (vermogenswerking, stilstand, ongevalsomstandigheden); van toepassing zijnde codes en normen.
g)
Veiligheidsdemonstratie:
i.
deterministische analyses die aantonen dat de veiligheidscriteria en de limieten voor de radiologische gevolgen worden nageleefd, inclusief een beschrijving van de marges, en
ii
probabilistische analyses, indien van toepassing;
h)
Inbedrijfstelling van de nieuwe installaties.
i)
Operationele aspecten, met inbegrip van beschrijving van de operationele aspecten van de procedures die bij ongeval moeten gevolgd worden en, in voorkomend geval, van de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, van de testen en inspecties, van de kwalificatie en van de opleiding van het personeel, van de nationale en internationale ervaringsfeedback, het beheer van de veroudering.
j)
Uitbatingslimieten en -voorwaarden met hun technische rechtvaardiging.
k)
Stralingsbescherming.
l)
Voorbereiding op noodsituaties: acties op de site en verbinding/coördinatie met externe organisaties.
m)
Milieuaspecten, met inbegrip van de limieten voor radioactieve lozingen.
n)
Beheer van radioactief afval.
o)
Ontwerp- en uitbatingaspecten met het oog op de ontmanteling en het einde van de uitbating.
De in het veiligheidsrapport opgenomen beschrijvingen, analyses en maatregelen moeten betrekking hebben op de site als geheel, zodat rekening wordt gehouden met de risico's:
die alle installaties in een korte tijdspanne kunnen bedreigen;
die kunnen voortvloeien uit nadelige interacties tussen de op de site aanwezige installaties.

Artikel 55 Probabilistische veiligheidsstudies

Er moet een probabilistische veiligheidsstudie worden opgesteld voor de onderzoeksreactoren met een thermisch vermogen van meer dan 5 MW.
De probabilistische veiligheidsstudie wordt gebruikt als instrument ter aanvulling van de deterministische methode om de significante factoren te bepalen die bijdragen aan de door de onderzoeksreactor veroorzaakte radiologische risico's en om te beoordelen in hoeverre het ontwerp evenwichtig is.

Artikel 56 Periodieke veiligheidsherzieningen

De benutting van de reactor worden als aanvullend thema bij die van artikel 14.2 onderzocht.

Afdeling V Voorbereiding op een noodsituatie

Artikel 57 Intern noodplan

57.1 Voorbereiding en intern noodplan

Het intern noodplan:
houdt rekening met langdurige situaties;
beschrijft hoe de door verschillende installaties gedeelde menselijke en materiėle hulpmiddelen op de site en indien van toepassing bij de exploitant worden ingezet;
wordt gecoördineerd tussen de verschillende betrokken partijen.

57.2 Organisatie

Het intern noodplan, inclusief de met de buitenwereld getroffen regelingen, blijft operationeel in geval de infrastructuur van de site of in de omgeving van de site zwaar beschadigd raakt.
Er zijn regelingen voorzien om tijdens langdurige noodsituaties de verschillende posten door gekwalificeerd personeel te blijven bemannen.

57.3 Infrastructuur

De noodinfrastructuur blijft operationeel tijdens ongevalssituaties.
Het coördinatiecentrum voor het crisisbeheer verschilt van de controlezaal. Het voorziet middelen voor de communicatie met de controlezaal, in voorkomend geval de gescheiden extra controlepost(en), evenals met andere belangrijke locaties op de site, en met de interventiediensten op en buiten de site.

57.4 Opleiding, training en oefeningen

De oefeningen van het intern noodplan omvatten het gebruik en de aansluiting van mobiele uitrustingen. De oefeningen omvatten situaties waarin verschillende installaties tegelijkertijd worden getroffen.

Artikel 58 Beveiliging tegen brand van interne oorsprong

58.1 Basisprincipes bij het ontwerp

De capaciteit om de reactor uit te schakelen, de restwarmte af te voeren, de radioactieve stoffen in te sluiten en de toestand van de reactor te bewaken moet worden behouden tijdens en na branden.

58.2 Brandbeveiligingssystemen

Alle zones van de reactor die verband houden met de veiligheid moeten worden gedekt door een brandbeveiligingssysteem. Het verdeelcircuit van de brandkranen buiten de gebouwen, de interne voedingskolommen alsook de brandslangen met hun aansluitingen en toebehoren moeten toelaten om op gepaste wijze deze zones te dekken uitgezonderd de zones die worden beschermd door apparaten die geen gebruik maken van water. De dekking moet worden gerechtvaardigd door de analyse van het brandrisico.

Hoofdstuk 4ter Specifieke veiligheidsvoorschriften voor de berging van radioactief afval aan de oppervlakte

Afdeling I Beheer van de nucleaire veiligheid

Artikel 59 Veiligheidsbeleid

59.1 Basisprincipes

Het bestaan en het beheer van het bergingssysteem mogen geen bovenmatige lasten meebrengen voor de toekomstige generaties.
De exploitant neemt bij het ontwerp, en tijdens de bouw-, exploitatie-, sluitings- en controlefasen van de inrichting voor berging alle maatregelen zodat:
het niveau van bescherming van de toekomstige generaties minstens gelijk is aan dat wat voor de huidige generatie vereist is op het ogenblik waarop de oprichtings- en exploitatievergunning verleend wordt;
de te verwachten effecten op de volksgezondheid en het leefmilieu over de landsgrenzen heen niet hoger zijn dan in eigen land;
de veiligheid tijdens de operationele en post-operationele periodes gegarandeerd wordt.

59.2 Veiligheidsprincipes

59.2.1 Principe van gelaagde bescherming

De veiligheid van een bergingssysteem moet gebaseerd zijn op een geheel van beschermingselementen zodanig dat een technisch, menselijk of organisatorisch falen op zich alleen de veiligheid van de inrichting voor berging niet in het gedrang kan brengen.
Van bij het ontwerp moet de toepassing van het principe van gelaagde bescherming zoveel mogelijk:
verhinderen dat de integriteit van de fysieke barričres of componenten die een veiligheids-functie vervullen in het gedrang wordt gebracht;
de performantie van de barričres of componenten die een veiligheidsfunctie vervullen, behouden als zij belast worden;
steunen op de complementariteit en de onafhankelijkheid van de barričres en/of de veiligheidsfuncties van de componenten.
De onafhankelijkheid en complementariteit van de componenten, barričres en/of veiligheidsfuncties moet gegarandeerd zijn ten aanzien van redelijkerwijs voorzienbare interne en externe verstoringen.

59.2.2 Aantoonbaarheidsprincipe

Het aantoonbaarheidsprincipe vereist dat:
aangetoond wordt dat het bergingssysteem kan gerealiseerd worden met het vereiste performantieniveau;
beroep gedaan wordt op bevestigde technieken. Wanneer nieuwe technieken ontwikkeld worden moeten hun uitvoerbaarheid, beheersing en betrouwbaarheid aangetoond worden alvorens ze toegepast worden;
aangetoond wordt dat het performantieniveau van het bergingssysteem en zijn individuele componenten voldoende zullen blijven om de bescherming van mens en milieu te verzekeren, ongeacht de redelijkerwijs te voorziene verstoringen waaraan het bergingssysteem kan onderhevig zijn en de bouw- en exploitatieonvoorspelbaarheden;
de onzekerheden beheerd worden.

59.3 Veiligheidsstrategie

De exploitant werkt een veiligheidsstrategie uit voor het geheel van alle periodes uit het leven van de berging. Deze periodes omvatten de activiteiten voor het ontwerp, de veiligheidsevaluatie, het toezicht, de bouw, de indienstneming, de exploitatie, de definitieve buitengebruikstelling, de sluiting alsook de post-operationele periode.
De veiligheidsstrategie moet de mechanismen en methodes beschrijven die bijdragen tot het bereiken van de veiligheidsdoelstelling en die haar toepassing beļnvloeden.
De beperkingen in verband met bestaande omstandigheden moeten geļdentificeerd worden en de gevolgen daarvan op de veiligheidsstrategie moeten geėvalueerd worden.
De veiligheidsstrategie omvat:
de ontwerp- en realisatiestrategie, die de benadering vastlegt om toe te laten een veilig, performant en robuust bergingssysteem te ontwerpen en te realiseren. Zij moet beogen om de afzonderings- en insluitingscapaciteiten te optimaliseren, evenals de robuustheid bij verstoringen. De keuzes bij het ontwerp en de realisatie, alsook de veiligheidsfuncties van het bergingssysteem moeten voor de verschillende fasen in de levensduur van de berging geļdentificeerd worden;
de beheerstrategie, die de benadering vastlegt die toelaat om de reglementaire bepalingen na te leven en de fundamentele veiligheidsen stralingsbeschermingsprincipes toe te passen;
de veiligheidsevaluatiestrategie, die de benadering vastlegt die toelaat om de veiligheid te evalueren en het vertrouwen in de toegepaste methodes op te bouwen.
Het Agentschap kan zijn minimumvereisten ten aanzien van de veiligheidsstrategie preciseren en/of aanvullen in een technisch reglement.

59.4 Veiligheidsconcept

Er moet een veiligheidsconcept opgesteld worden.
Het veiligheidsconcept identificeert de natuurlijke en technische componenten van het bergingssysteem die de veiligheid verzekeren, met inbegrip van de afzonderings- en insluitingsbarričres en de daaraan toegewezen veiligheidsfuncties alsook de beoogde performantie, voor de verschillende fasen in de levensduur van de berging.
Het veiligheidsconcept beschrijft hoe de combinatie van deze componenten ervoor zorgt dat het principe van gelaagde bescherming tijdens de verschillende fasen in het leven van de berging toegepast wordt.

Artikel 60 Managementsysteem

Het managementsysteem omvat alle activiteiten en processen die een invloed kunnen hebben op de operationele en post-operationele veiligheid van de berging, met inbegrip van de activiteiten uitgevoerd door onderaannemers of leveranciers. Deze activiteiten betreffen de activiteiten met betrekking tot het ontwerp, de veiligheidsevaluatie, de operationele periode, en de controlefase.
Het managementsysteem omvat de normale omstandigheden, de voorzienbare incidenten en de ongevalsomstandigheden.
Het managementsysteem moet de processen beschrijven waardoor gegarandeerd wordt dat het radioactief afval beantwoordt aan de conformiteitscriteria die opgenomen zijn in de oprichtings- en exploitatievergunning.
In het managementsysteem wordt een systeem voor het beheer van documentatie geļntegreerd om op lange termijn de traceerbaarheid van informatie en gegevens met betrekking tot de veiligheid en beslissingen met betrekking tot de inrichting voor berging te waarborgen. Deze informatie en gegevens worden up-to-date-gehouden tot aan de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning en omvatten:
de karakteristieken van de site;
het ontwerp - de ontwerpbasis;
de gegevens “as built”;
de historiek van de exploitatie, met inbegrip van de incidenten en ongevallen;
de inventaris en de locatie van het geborgen afval;
de toestand van het bergingssysteem na sluiting;
het veiligheidsrapport.
Dit systeem voor het beheer van de documentatie garandeert de overdracht van kennis gedurende de verschillende fasen tot aan de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning.
Het managementsysteem integreert ook een procedure voor:
het identificeren van eventuele conflicten tussen voorschriften behorende tot verschillende toepasselijke regelgevingen;
het op de hoogte brengen van de bevoegde autoriteiten;
het communiceren van deze conflicten aan de bevoegde autoriteiten zodat ze deze kunnen oplossen.

Afdeling II Ontwerp en Realisatie

Artikel 61 Basis voor ontwerp en realisatie

61.1 Veiligheidsfuncties

De veiligheidsfuncties van het bergingssysteem moeten minstens voor de afzonderingscapaciteiten van het afval en voor de insluitingscapaciteiten van de radionucliden zorgen.
Na de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning moeten de afzondering en de insluiting op een robuuste manier verzekerd worden door uitsluitend passieve middelen. De duur waarover de afzondering en insluiting moeten verzekerd worden om de post-operationele veiligheid te garanderen, moet gepreciseerd en gerechtvaardigd worden in het veiligheidsrapport.
De afzondering houdt in dat het radioactief afval ver verwijderd wordt van de mens en de biosfeer, dat er daartussen barričres aanwezig zijn, en dat de externe verstoringen die de integriteit van het bergingssysteem voortijdig zouden kunnen beschadigen, geļdentificeerd en geminimaliseerd worden.
De insluiting houdt in dat op elk ogenblik het vrijkomen van radionucliden buiten de insluitingsbarričres wordt geminimaliseerd.
Het deel van de geologische lagen die behoren tot de insluitingsbarričres mag geen exploiteerbare ondergrondse waterlagen bevatten, noch natuurlijke rijkdommen die als economisch waardevol beschouwd worden.
Het contact van het afval met water dat de overdracht van radionucliden naar mens en milieu kan vergemakkelijken, moet zo lang mogelijk belet worden.
Het behoud van de afzonderings- en insluitingcapaciteiten vereist dat de interne en externe verstoringen, van fysische, chemische en biologische aard, alsook de bouw- en exploitatieonvoorspelbaarheden geminimaliseerd worden door een combinatie van de volgende elementen:
de keuze van de gastformatie en de site;
het ontwerp van de gebouwde componenten, materiaalkeuze inbegrepen;
de keuzes bij de bouw en exploitatie, onder meer de aangewende technieken en de fasering.
De risico's op kritikaliteit moeten binnen het bergingssysteem en in zijn omgeving uitgesloten wor-den, gedurende de operationele en post-operationele perioden in alle redelijkerwijs te voorziene omstandigheden, rekening houdend met de eraan gekoppelde onzekerheden.

61.2 Programma voor de karakterisering van de site en haar omgeving

Een programma voor de karakterisering van de site en haar omgeving moet voorbereid en geļmplementeerd worden. Dit programma levert de informatie die nodig is voor het veiligheidsrapport. De karakterisering moet bijdragen aan:
het vaststellen van de referentietoestand van de site en haar omgeving;
de kennis van de intrinsieke eigenschappen van de site en haar omgeving;
het begrip van de verwachte evolutie van de site en haar omgeving;
de identificatie en het begrip van de gebeurtenissen en processen die de verwachte evolutie van het bergingssysteem kunnen veranderen.

61.3 Ontwerp en realisatie van de inrichting

De inrichting voor berging van radioactief afval moet aangepast zijn aan de karakteristieken van het afval waarvoor zij bestemd is en aan de bergingssite.
Het ontwerp en de realisatie van het bergingssysteem moeten garanderen dat tijdens de operationele en post-operationele periodes aan de veiligheidsfuncties wordt voldaan.
Het ontwerp en de realisatie van het bergingssysteem moeten garanderen dat de beoogde performantie gehaald worden. Ze moeten rekening houden met de vereiste levensduur van de componenten en de onderhouds- en toezichtprogramma's.
Het bergingssysteem, zoals gebouwd, moet voldoende veiligheidsmarge vertonen ten opzichte van de onzekerheden rond de verstoringen van fysische, chemische en biologische aard en de redelijkerwijs denkbare bouw- en exploitatieonvoorspelbaarheden. Deze marges moeten afgestemd zijn op de evolutie van de intrinsieke risico's verbonden aan het geborgen afval.
Het risico verbonden aan menselijke intrusie in het bergingssysteem moet klein zijn, vooral als het radiologisch gevaar van het afval hoog is. De uitgestelde effecten van een mogelijke intrusie moeten geminiseerd worden. De daartoe genomen maatregelen mogen op geen enkele wijze de veiligheid van de berging in het gedrang brengen.
De aanwezigheid en de omvang van holtes in het bergingssysteem in zijn eindconfiguratie mogen de veiligheid niet in het gedrang brengen. In het bijzonder mogen zij de mechanische stabiliteit van het bergingssysteem niet in het gedrang brengen, noch voorkeurstrajecten vormen voor de radionucliden en de waterstroming, noch de proliferatie van de microbiėle activiteit bevorderen.
De uitrustingen moeten dusdanig ontworpen zijn dat:
ze beantwoorden aan de vereisten qua stralingsbescherming;
ze het onderhoud en de herstelling vergemakkelijken;
ze de waarschijnlijkheid op incidenten en ongevallen zoveel mogelijk verminderen;
en ze de gevolgen van incidenten en ongevallen beperken.

61.4 Terugneembaarheid

De terugneembaarheid van het afval moet worden gewaarborgd door gebruik te maken van middelen die identiek of vergelijkbaar zijn met deze van voor hun plaatsing, en dit tot aan de start van de opvullings- of afdichtingsoperaties van de bergingseenheden.
De maatregelen getroffen voor de terugneembaarheid mogen op geen enkele wijze de veiligheid van het bergingssysteem in de operationele en post-operationele periode in het gedrang brengen.

61.5 Optimalisatie van de bescherming

Het ontwerp en de realisatie van een bergingssysteem moet de bescherming in de operationele en post-operationele periode optimaliseren. Het optimalisatieprincipe is van toepassing vanaf de selectie van de gastformatie.
In een technisch reglement kan het Agentschap de elementen preciseren die in overweging moeten worden genomen bij de keuze van de gastformatie en de site.

61.6 Opstellen van de ontwerpbasis

De ontwerpbasis moet, voor de operationele periode, de identificatie van de normale exploitatieomstandigheden, de voorziene werkingsincidenten en de ongevallen die voortvloeien uit vooronderstelde initiatorgebeurtenissen bevatten.
De ontwerpbasis moet, voor de post-operationele periode, de beschrijving inhouden van de verwachte evolutie, de gepostuleerde initiatorgebeurtenissen en de degradatieprocessen die een invloed kunnen hebben op de performantie van de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid.

61.7 Analyse van de gebeurtenissen in de ontwerpbasis

De gebeurtenissen van interne oorsprong die bij het ontwerp van het bergingssysteem in overweging moeten worden genomen, omvatten het falen van uitrustingen, de interne verstoringen, de menselijke fouten, andere risico's zoals brand, ontploffing, overstroming met interne oorzaak, evenals de gebeurtenissen die eruit voortvloeien.
De gebeurtenissen van externe oorsprong die in overweging moeten worden genomen, omvatten de voor de site en haar omgeving karakteristieke gebeurtenissen van natuurlijke oorsprong, alsook de gebeurtenissen die voortkomen uit menselijke activiteiten.
Bij de analyse van de gebeurtenissen gaat men ervan uit dat de initiėrende gebeurtenis zich voordoet op het meest ongunstige ogenblik en in de meest ongunstige omstandigheden.
De onzekerheden die in sommige omstandigheden een beduidende invloed kunnen hebben op de resultaten, moeten in de analyse van de gepostuleerde initiėrende gebeurtenissen onderzocht worden.

61.8 Instrumentatie en controlesystemen

In het ontwerp moet een instrumentatie geļntegreerd zijn die de informatie kan leveren die nodig is om de installatie op een betrouwbare en veilige manier te exploiteren.
De instrumentatiemiddelen mogen de performantie van het bergingssysteem niet in gevaar brengen.

61.9 Noodvoeding

De systemen en componenten die tijdens de operationele periode belangrijk zijn voor de veiligheid, moeten gevoed worden door een geschikte noodvoeding. Deze voeding moet de nodige energie kunnen leveren om de installatie in een veilige toestand te kunnen houden in alle bedrijfsomstandigheden of bij incidenten en ongevallen, en in de hypothese van een gelijktijdig verlies van de externe stroomvoorziening.

61.10 Nazicht van de ontwerpbasis

De ontwerpbasis van het bergingssysteem wordt nagezien telkens wanneer dat nuttig is, na een ervaringsfeedback, of naar aanleiding van elke nieuwe andere informatie die betekenisvol is voor de veiligheid. De periodieke herzieningen vullen dit nazicht van de ontwerpbasis aan. Het nazicht van de ontwerpbasis moet toelaten om de eventuele behoeften en de opportuniteiten voor verbetering van de veiligheid te identificeren.

Artikel 62 Klassering van de structuren, systemen en componenten

62.1 Principe

Voor elke fase van de levensduur van de berging worden de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid en hun veiligheidsklasse geļdentificeerd en gerechtvaardigd.
De duur tijdens dewelke de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid, hun veiligheidsfuncties vervullen, moet gespecificeerd en verantwoord worden op grond van het veiligheidsconcept.

62.2 Voorzorgsmaatregelen

Maatregelen moeten voorzien worden zodanig dat een faling van niet-geklasseerde structuren, systemen en componenten zich niet verspreidt naar een systeem, component of structuur met veiligheidsklasse.

Afdeling III Exploitatie

Artikel 63 Exploitatielimieten en -voorwaarden

63.1 Invoering en draagwijdte van de exploitatielimieten en -voorwaarden

De exploitant identificeert in het veiligheidsrapport de exploitatielimieten en -voorwaarden voor de verschillende omstandigheden (normale en abnormale), aangepast aan de verschillende fasen tot aan de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning.
Deze omvatten met name de conformiteitscriteria en vereisten voor:
het afval en zijn verpakking die de radiologische en fysicochemische compatibiliteit met het bergingssysteem waarborgen;
de andere componenten van het bergingssysteem, zodat ze de veiligheidsfuncties kunnen uitvoeren die aan hen zijn toegewezen.

63.2 Kennis van exploitatielimieten en -voorwaarden

De exploitatielimieten en -voorwaarden moeten gemakkelijk te begrijpen zijn en hun vorm moet aangepast zijn aan het gebruik door de operatoren. Zij moeten gemakkelijk toegankelijk zijn voor de operatoren die met de exploitatie belast zijn.
De operatoren die belast zijn met de exploitatie moeten de exploitatielimieten en -voorwaarden die tot hun activiteiten behoren, kennen.
Het betrokken leidinggevend personeel moet de geest en de inhoud van de exploitatielimieten en voorwaarden kennen, zodat de beslissingen over de exploitatie genomen worden door personen die het belang van de exploitatielimieten en -voorwaarden voor de veiligheid begrijpen.

Artikel 64 Voorschriften betreffende de bouw en de exploitatie van de installaties

64.1 Conformiteit van het afval of de afvalcolli

Alleen afval in vaste vorm dat voldoet aan de conformiteitscriteria en conformiteitsvereisten, zoals opgenomen in het veiligheidsrapport en de oprichtings- en exploitatievoorwaarden, kan aanvaard worden voor berging.
Wanneer het afval niet voldoet aan de conformiteitscriteria of conformiteitsvereisten, neemt de exploitant alle maatregelen om het afval tijdelijk veilig op te slaan in afwachting van een beslissing over het beheer ervan.

64.2 Inventaris

De exploitant houdt een inventaris bij van het geborgen afval.
De bijzonderheden over de informatie, op te nemen in de inventaris, worden door de exploitant voorgesteld en aan de veiligheidsautoriteit ter goedkeuring voorgelegd.
Zodra de opleveringsrapporten van alle opgevulde bergingseenheden van een installatie en/of een inrichting voor berging volledig gunstig zijn, stuurt de exploitant de volledige en definitieve inventaris van de inhoud van de installatie en/of de inrichting voor berging naar de veiligheidsautoriteit.

64.3 Schikkingen tijdens de operationele periode en de controlefase

Schikkingen die genomen worden tijdens de operationele periode en de controlefase mogen de post-operationele veiligheid niet in het gedrang brengen.
De veiligheid tijdens de operationele periode en de controlefase moet, zover als redelijkerwijs mogelijk, verzekerd worden met passieve middelen.
Bouwactiviteiten, exploitatieactiviteiten en activiteiten betreffende het toezicht op de inrichting voor berging mogen de veiligheid van de berging tijdens de operationele en post-operationele periode niet in het gedrang brengen.
De activiteiten verbonden aan de boekhouding en controle van kernmateriaal mogen de veiligheid in de operationele en post-operationele periode niet in het gedrang brengen.

Artikel 65 Beheer van de veroudering

In het verouderingsbeheerprogramma wordt rekening gehouden met de omgevingsomstandigheden, de onderhoudsprocessen, de toegewezen levensduur van de componenten en de strategie voor eventuele testen en vervangingen waar de geselecteerde systemen, structuren en componenten aan onderworpen werden.
Tijdens de operationele periode moet het verouderingsbeheerprogramma toelaten om de mechanismen te identificeren, de mogelijke gevolgen te bepalen, de belangrijkste effecten van de veroudering van de structuren, systemen en componenten te beperken en de nodige activiteiten te bepalen om de beschikbaarheid van de veiligheidsfuncties en de betrouwbaarheid van deze structuren, systemen en componenten te behouden tijdens de volledige operationele periode.
Voor de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid tijdens de post-operationele periode moeten de verouderings-mechanismen en de mogelijke gevolgen van de veroudering geļdentificeerd worden en stelselmatig geanalyseerd worden in de veiligheidsevaluatie. Deze analyse moet ertoe leiden dat men ervan verzekerd is dat de structuren, systemen en componenten wel degelijk hun functie zullen vervullen tijdens hun voorziene levensduur.

Artikel 66 Onderhoud, inspectie tijdens de werking en functionele testen

De principes en de programma's voor onderhoud van, en toezicht op de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid, zijn aangepast aan de verschillende fasen tot de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning.

Artikel 67 Procedures voor het beheer van ongevallen

67.1 Opstellen, valideren en herzien van de procedures

De exploitant stelt op een systematische manier procedures op voor het beheer van ongevallen, op basis van een risicoanalyse van mogelijke ongevallen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de resultaten van de veiligheidsevaluatie.
Deze procedures moeten aangepast zijn aan de verschillende configuraties van de inrichting voor berging tijdens de verschillende fasen, tot aan de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning.
De procedures voor het beheer van ongevallen moeten geverifieerd worden, en gevalideerd in de vorm waarin ze gebruikt zullen worden om hun technische geschiktheid en hun compatibiliteit met de gebruiksomstandigheden te waarborgen.
Deze procedures voor het beheer van ongevallen worden driejaarlijks geactualiseerd, of vroeger als een voorval dit rechtvaardigt.
De procedures voor het beheer van ongevallen moeten tot doel hebben de gepaste maatregelen te nemen om de bescherming van de werkers, het publiek en het leefmilieu te verzekeren, door:
de bergingsinstallatie in een veilige toestand te houden, of terug te brengen;
een verslechtering van de toestand te vermijden;
de uitstoot van radioactieve stoffen in het milieu zoveel mogelijk te vermijden of beperken.

67.2 Verantwoordelijkheden en opleiding

De rol en de verantwoordelijkheid van elke partij die tussenkomt bij de uitvoering van een procedure voor het beheer van ongevallen moeten klaar en eenduidig vastgelegd worden.
Het personeel dat betrokken is bij de procedures voor het beheer van ongevallen geniet van de nodige initiėle vorming en bijscholing.
De toepassing van de procedures voor het beheer van ongevallen maakt het voorwerp uit van geplande regelmatige oefeningen.

67.3 Middelen

De exploitant moet er over waken dat het nodige materiaal en de nodige interventiemiddelen ter beschikking zijn om de hem toegewezen acties uit te voeren die in de procedures voor het beheer van ongevallen beschreven zijn.
In de procedures voor het beheer van ongevallen kunnen alle mogelijke bestaande middelen (al dan niet veiligheidsgerelateerd) die binnen of buiten de inrichting voor berging aanwezig zijn, betrokken worden.

67.4 Beheer na een ongeval

Na een ongeval herevalueert de exploitant vóór het terug in exploitatie nemen de veiligheid en gaat hij na in welke mate de veiligheidsfuncties en de componenten die deze vervullen werden aangetast (in het bijzonder voor de aspecten die verband houden met de veiligheid op lange termijn). De exploitant legt deze herevaluatie ter goedkeuring voor aan het Agentschap.

Afdeling IV Verificatie van de nucleaire veiligheid

Artikel 68 Inhoud en bijwerking van het veiligheidsrapport

68.1 Draagwijdte en inhoud van het veiligheidsrapport

Het veiligheidsrapport omvat de operationele en post-operationele periodes. Een activiteitenplan voor de activiteiten tijdens deze periodes moet worden opgesteld.
Het omvat minstens de elementen bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, punt 7 van het koninklijk besluit houdende vaststelling van het vergunningsstelsel van de inrichtingen voor berging van radioactief afval.
Het veiligheidsrapport, met inbegrip van de veiligheidsevaluatie, toont aan dat het in artikel 59 bedoelde veiligheidsbeleid wordt toegepast.
Het veiligheidsrapport bevat een synthese van de argumenten waarmee de operationele en post-operationele veiligheid wordt aangetoond, alsook een evaluatie van het bereikte niveau van vertrouwen hierin.
In het veiligheidsrapport wordt, indien nodig, het oprichten van erfdienstbaarheden met betrekking tot de beperking van het gebruik van grond en/of grondwater rond de bergingsinstallatie voorgesteld voor de fase na de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning, alsmede de middelen om die erfdienstbaarheden ten uitvoer te brengen.

68.2 Veiligheidsevaluatie

De veiligheidsevaluatie beoogt aan te tonen dat:
de performantie van het bergingssysteem voor elke fase uit het leven van de berging in verhouding staat tot de risico's die het afval met zich meebrengt;
de radiologische impact op de mens en het leefmilieu aanvaardbaar is in alle redelijkerwijs te voorziene situaties van normale of gewijzigde evolutie;
het bergingssysteem en zijn componenten een voldoende robuustheid vertonen ten overstaan van de redelijkerwijs te voorziene verstoringen waaraan zij kunnen worden blootgesteld;
het bergingssysteem het resultaat is van het toepassen van het principe van optimalisatie van de bescherming tegen de ioniserende straling;
de onzekerheden bestudeerd werden en een gepast programma voor het beheer ervan wordt toegepast.
De blootstelling van beroepshalve blootgestelde personen en van leden van de bevolking ten gevolge van de exploitatie onder normale, voorziene en ongevalsomstandigheden moet worden beschouwd in de veiligheidsevaluatie.
De veiligheidsevaluatie omvat onder meer:
een evaluatie van de radiologische impact aan de hand van geschikte indicatoren, naargelang de beschouwde fase en de onzekerheden die ermee samenhangen. Het Agentschap kan de te gebruiken indicatoren preciseren;
een veiligheidsanalyse die de evaluatie beoogt van het vermogen van het bergingssysteem om de bescherming van de mens en het leefmilieu te verzekeren tegen de gevaren, inclusief die tijdens de post-operationele periode, die aan het afval verbonden zijn, door middel van een evaluatie van de performantie van het bergingssysteem en zijn componenten;
de gevoeligheidsstudies en de studies van de onzekerheden;
een globale risicoanalyse.
De veiligheidsevaluatie moet gesteund zijn op de state of the art, evenals op een voldoende kennis en begrip van het bergingssysteem in zijn omgeving. Deze kennis volgt uit de resultaten van de onderzoeken ontwikkelingsprogramma's, de karakterisering, modelleringen en het toezicht. Met het doel om de in de veiligheidsevaluatie gebruikte hypotheses te kunnen bevestigen, zal de informatie met betrekking tot de evolutie van de intrinsieke eigenschappen van de gastformatie en zijn omgeving verzameld worden gedurende de verschillende fasen tot aan de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning.
De veiligheidsevaluatie moet een geheel van representatieve scenario's voor mogelijke gedragingen van het bergingssysteem in beschouwing nemen. Het geheel van deze scenario's moet alle mogelijke evoluties van het systeem en zijn omgeving afdekken.
In het bijzonder zullen de volgende scenario's in overweging genomen worden:
een scenario dat representatief is voor de te verwachten evolutie van het bergingssysteem;
scenario's die representatief zijn voor niet te verwachten, maar redelijk mogelijke evoluties van het bergingssysteem en/of zijn omgeving;
scenario's van menselijke intrusie;
penaliserende scenario's die bedoeld zijn om de radiologische impact te berekenen die omhullend is voor de impact die gepaard gaat met de verschillende mogelijke toestanden van de berging, wanneer de evolutie van zijn performantie niet meer op een betrouwbare manier kan worden ingeschat.
Het Agentschap kan in een technisch reglement zijn minimumvereisten met betrekking tot de veiligheidsevaluatie preciseren, voornamelijk betreffende de verwachtingen over de kennis en het begrip van het bergingssysteem en zijn omgeving, de scenario's en de daarbij horende stralingsbeschermingscriteria, -referentiewaarden en -indicatoren.

68.3 Bijwerking van het veiligheidsrapport

De bijwerking van het veiligheidsrapport betreft voornamelijk de actuele toestand van de inrichting, het regelgevend kader, de inventaris van het geborgen afval, de opgedane ervaring, de resultaten van het toezichtsprogramma en de resultaten van de periodieke herzieningen. De compatibiliteit van de bijwerking met de veiligheidsstrategie moet aangetoond worden.
De bijwerking moeten zo snel als redelijkerwijs mogelijk worden uitgevoerd, rekening houdend met het belang van de wijzigingen en de nieuwe kennis op het gebied van veiligheid.

Artikel 69 Periodieke herzieningen

Bij de periodieke herziening van het veiligheidsrapport moeten de conformiteitscriteria, alsook de controles die gebeuren om de conformiteit van het afval aan te tonen, geherevalueerd worden.
De frequentie van de periodieke herzieningen wordt vastgelegd in de oprichtings- en exploitatievergunning en kan variėren naargelang de fase in het leven van de inrichting voor berging van radioactief afval en naargelang het type van inrichting.
De periodieke herzieningen omvatten de herziening van:
de operationele ervaring en, meer specifiek, de aspecten verbonden aan de radiologische bescherming;
de conformiteitscriteria en de kwaliteitscontrole op het afval;
de kennis met betrekking tot de post-operationele periode;
de hypotheses van het veiligheidsrapport met als doel hun geldigheid te bevestigen;
de conformiteit met de reglementaire vereisten.

Afdeling V Voorbereiding op een noodsituatie

Artikel 70 Beveiliging tegen brand van interne oorsprong

De bluskring, met inbegrip van zijn uitrustingen, ver-bindingen en toebehoren, moet op een aangepaste manier alle zones van de inrichting voor berging dekken. Deze dekking moet gerechtvaardigd worden door de analyse van het brandrisico.

Afdeling VI Andere Voorschriften

Artikel 71 Toezicht

71.1 Toezichtsprogramma

De exploitant moet het toezichtsprogramma beschrijven in het veiligheidsrapport en het uitvoeren tot aan de opheffing van de reglementaire controle. Dit programma heeft als doel een volledig en relevant geheel van gegevens te bekomen teneinde:
de naleving van de reglementaire eisen en de voorwaarden uit de oprichtings- en exploitatievergunning te verifiėren;
te verifiėren dat het bergingssysteem zich gedraagt zoals voorzien, in het bijzonder door de parameters te volgen die informatie verstrekken over de evolutie van het bergingssysteem en zijn omgeving ten opzichte van de beginreferentietoestand;
te verifiėren dat de veronderstellingen en de modellen die gebruikt werden bij de evaluatie van de veiligheid overeenstemmen met de vastgestelde omstandigheden;
de beslissingen die verband houden met de veiligheid te ondersteunen;
het eventuele vrijkomen van radionucliden in het leefmilieu te detecteren en hun evolutie en radiologische impact te volgen.
Dit programma bepaalt de referentietoestand alvorens met de bouw van de inrichting voor berging begonnen wordt. De referentietoestand bevat de informatie die toelaat om de effecten van de bouw en de exploitatie van de inrichting voor berging op zijn omgeving te evalueren.
Het toezichtsprogramma moet periodiek geėvalueerd worden en indien nodig aangepast, voornamelijk bij de overgang naar een volgende fase in het leven van een inrichting voor berging en bij het vaststellen van een onvoorziene evolutie.
De gevolgen van het eventueel niet naar behoren werken van de toezichtsapparatuur moeten geėvalueerd worden. Van bij het ontwerp:
moeten gebruikslimieten en -voorwaarden voor de meetapparatuur opgesteld worden;
moeten middelen en daaraan gekoppelde procedures voorzien worden om het niet naar behoren werken te detecteren;
moeten de mogelijkheden voor herstel en/of vervanging geļdentificeerd worden bij het niet naar behoren werken van een meettoestel;
moet een programma voor kalibratie van de meetinstrumenten opgesteld worden.
De operaties en activiteiten in het kader van het toezicht mogen in geen geval de performantie van het bergingssysteem in het gedrang brengen.
De toegangen tot het bergingssysteem die in het kader van het toezicht werden gerealiseerd, moeten zo vlug mogelijk na hun gebruik opgevuld en afgedicht worden, en ten laatste bij de sluiting van de installatie voor berging, en van een zodanige kwaliteit zijn dat de vereiste insluiting en afzondering verzekerd wordt.

71.2 Analyse van de resultaten van het toezichtsprogramma

In het geval de resultaten van het toezichtsprogramma een afwijking ten opzichte van de verwachtingen beschreven in het veiligheidsrapport aan het licht brengen, moet de exploitant de oorzaak achterhalen, de impact op de veiligheid evalueren, de eventuele corrigerende maatregelen uitvoeren die nodig zijn en het Agentschap erover informeren.

Artikel 72 Activiteitenverslag

De exploitant moet regelmatig activiteitenverslagen opstellen. De frequentie wordt vastgelegd in de oprichtings- en exploitatievergunning.
Dit verslag bevat:
een overzicht van de uitgevoerde activiteiten;
een bijgewerkte inventaris van het geborgen radioactief afval;
een overzicht van de beroepshalve opgelopen doses;
een samenvatting van de resultaten van het toezichtsprogramma;
een overzicht van de incidenten en ongevallen en de maatregelen die genomen werden om herhaling te voorkomen;
in voorkomend geval, het overzicht van de vloeibare en gasvormige lozingen uit de inrichting;
alle bijkomende informatie die door het Agentschap gevraagd wordt.
De exploitant stuurt het verslag aan het Agentschap, alsook een samenvatting ervan, volgens de door het Agentschap vastgestelde inhoudstafel, aan de naburige gemeenten, waar het door de bevolking kan ingezien worden.

Artikel 73 Het in de eindconfiguratie brengen

Een installatie voor berging moet zo vlug mogelijk in haar eindconfiguratie gebracht worden, zonder evenwel de doelstellingen van het toezichtsprogramma in het gedrang te brengen.

Artikel 74 Specifieke voorschriften voor de inrichtingen voor berging aan de oppervlakte van radioactief afval

74.1 Inhoud aan radionucliden

De inhoud aan radionucliden met een mogelijke impact op de bescherming van de bevolking en het milieu tegen de risico's van de ioniserende straling na de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning, moet zo veel mogelijk beperkt worden.

74.2 Duur van de controlefase

De duur van de door de exploitant voorgestelde controlefase mag niet langer zijn dan 300 jaar, te rekenen vanaf de afdichting van de laatste bergingseenheid.
De opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning moet mogelijk zijn ten laatste 350 jaar na de eerste bevestiging van de oprichtings- en exploitatievergunning.

74.3 Afdekking

Na de afdichting van het geheel van de bergingseenheden van een installatie voor berging aan de oppervlakte van radioactief afval moet een afdekking aangebracht worden.

74.4 Afzonderingsperformantie

De afzondering moet ten minste tot aan de opheffing van de oprichtings- en exploitatievergunning verzekerd zijn.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 75 Strafbepalingen

De inbreuken op dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en vervolgd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.

Artikel 76 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad met uitzondering van de artikelen 7.6 en 21.2 eerste lid die in werking treden op 1 januari 2013 [...].
[...]

Artikel 77 Overgangsbepalingen

De kernreactoren voor elektriciteitsproductie voldoen vanaf 1 januari 2016 aan de artikelen 17.3, 17.4, derde en vierde lid, 29.1, eerste, tweede, derde, vijfde en achtste lid, 29.3, eerste, vierde en zesde lid en 32.2.
[De ontwerpaanpassingen die volgen uit artikelen 20, 21 en 21/1 voor wat betreft de natuurverschijnselen worden uitgevoerd volgens het proces van ontwerpherziening voorzien in artikel 22/1 en volgens een uitvoeringsplanning voorzien in artikel 14.3.]
De kernreactoren voor de elektriciteitsproductie voldoen vanaf 1 juni 2020 aan de artikelen 24, tweede en derde lid; 28, eerste lid, punt g) en tweede lid.
De desactiveringsbekkens van de kernreactoren voor de elektriciteitsproductie voldoen vanaf 1 juni 2021 aan artikel 29.1 eerste lid voor wat de interne gebeurtenissen betreft en vanaf 1 juni 2022 voor wat de externe gebeurtenissen betreft.
[De kernreactoren voor de elektriciteitsproductie voldoen op de datum van het syntheserapport bedoeld in artikel 14.2, derde lid, aan artikel 29.1 eerste lid voor wat de externe gebeurtenissen betreft en dit in zover deze kernreactoren nog het voorwerp zullen vormen van een nieuwe uitbatingsperiode waarbij corrigerende en verbeteracties kunnen worden uitgevoerd in toepassing van artikel [14.3]. De acties die voortvloeien uit de initiėle uitvoering van deze studies zullen bij het actieplan van de periodieke veiligheidsherziening worden gevoegd.]
De kernreactoren voor de elektriciteitsproductie voldoen vanaf 1 januari 2021 aan artikel 29.1, laatste zin van het tweede lid en vanaf 1 januari 2026 aan artikel 29.1 vierde lid.]
De andere inrichtingen van klasse I, omschreven in artikel 3.1, a), van het Algemeen reglement, die vergund waren voor 1 januari 2011, voldoen vanaf 1 januari 2016 aan de artikelen 8.2 tot en met 8.4, 9.2 tot en met 9.6, 10.1 tot en met 10.3, 12.2, 12.3, 17.1 tot en met 17.6 en vanaf 1 januari 2019 aan de artikelen 7.3 tot en met 7.6.
[De installaties die reeds in werking zijn, of waarvoor een oprichtingsen exploitatievergunning vóór 1 juni 2017 werd afgeleverd, voldoen vanaf 1 juni 2019 aan afdelingen II en III van hoofdstuk 4.
Ten laatste op die datum moeten de exploitanten van deze installaties bij het Agentschap een gemotiveerd voorstel indienen met betrekking tot de vooropgestelde nominale benuttingsgraad van de opslaginstallaties in normale exploitatieomstandigheden, of van alternatieve opslaginstallaties, zoals beschreven in de artikelen 34, zevende lid en 36, tweede lid. Hierbij wordt rekening gehouden met de bestaande gegevenheden.
[De ontwerpaanpassingen die vereist zijn volgens artikel 21/2 en door de bepalingen van artikel 21/1 m.b.t. de externe bedreigingen veroorzaakt door menselijke activiteiten, worden uitgevoerd volgens een uitvoeringsplanning zoals voorzien in artikel 14.3.
De inrichtingen van klasse I, zoals omschreven in artikel 3.1 a) van het Algemeen reglement, voldoen vanaf 1 januari 2025 aan de artikelen 5.1 eerste, tweede, derde en vijfde lid; 10.1, tweede en vierde lid; 17.2, tweede lid en 17.4 derde lid, zoals gewijzigd bij artikel 16 van koninklijk besluit van 21 december 2023.
De kernreactoren voor de elektriciteitsproductie voldoen vanaf 1 januari 2025 aan artikel 32.3 eerste en derde lid.]
Mits gemotiveerde aanvraag door de exploitant vóór 1 december 2018 en mits goedkeuring door het Agentschap kunnen de bepalingen van artikelen 34, zevende lid en 36, tweede lid in werking gesteld worden op 1 juni 2020.]

Artikel 78 Uitvoeringsbepaling

Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Binnenlandse Zaken behoren, is belast met de uitvoering van dit besluit.