Meer info
 

13/12/07 Protocol statuut Hof van Justitie van de EU
Protocol (3) van 13 december 2007 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie

Titel IV Gerecht

Artikel 47

[Artikel 9, eerste alinea, artikel 9bis, de artikelen 14 en 15, artikel 17, eerste, tweede, vierde en vijfde alinea, en artikel 18 zijn van overeenkomstige toepassing op het Gerecht en de leden ervan.]
Artikel 3, vierde alinea, en de artikelen 10, 11 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de griffier van het Gerecht.

Artikel 48

Het Gerecht bestaat uit:
a)
40 rechters per 25 december 2015;
b)
47 rechters per 1 september 2016;
c)
twee rechters per lidstaat per 1 september 2019.

Artikel 49

De leden van het Gerecht kunnen worden aangewezen om de functie van advocaat-generaal te bekleden.
De advocaat-generaal heeft tot taak in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken welke aan het Gerecht zijn voorgelegd, teneinde dit ter zijde te staan bij de vervulling van zijn taak.
De criteria voor de selectie van de zaken en de wijze waarop de advocaten-generaal worden aangewezen, worden bepaald in het reglement voor de procesvoering van het Gerecht.
Een lid van het Gerecht dat is aangewezen om in een zaak de functie van advocaat-generaal te bekleden, mag niet deelnemen aan de berechting van die zaak.

Artikel 49bis

Het Gerecht wordt voor de behandeling van de overeenkomstig artikel 50ter doorgezonden verzoeken om een prejudiciële beslissing bijgestaan door een of meer advocaten-generaal.
In overeenstemming met het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, kiezen de rechters van het Gerecht uit hun midden de leden die de functie van advocaat-generaal zullen uitoefenen. In de periode waarin die leden de functie van advocaat-generaal uitoefenen, mogen zij niet als rechter zetelen in zaken betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing.
Voor elk verzoek om een prejudiciële beslissing wordt de advocaat-generaal gekozen uit de voor die functie gekozen rechters die behoren tot een andere kamer dan die waaraan het betrokken verzoek is toegewezen.
De rechters die worden gekozen om de in de tweede alinea bedoelde functies uit te oefenen, worden gekozen voor een periode van drie jaar. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.

Artikel 50

Het Gerecht houdt zitting in kamers bestaande uit drie of vijf rechters. De rechters kiezen uit hun midden de kamerpresident. De presidenten van de kamers van vijf rechters worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.
[Het Gerecht kan ook zitting houden in Grote kamer, in een kamer die het midden houdt tussen de kamers van vijf rechters en de Grote kamer, of in enkelvoudige kamer.
Het Reglement voor de procesvoering regelt de samenstelling van de kamers en bepaalt de omstandigheden en voorwaarden waaronder het Gerecht zitting houdt in de verschillende rechtsprekende formaties.]
Het reglement voor de procesvoering kan ook bepalen dat, in de gevallen en onder de voorwaarden die daarin worden vastgesteld, het Gerecht in grote kamer zitting houdt.
[Het Gerecht houdt, wanneer de zaak overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aanhangig is gemaakt, zitting in Middelgrote kamer indien een lidstaat of een instelling van de Unie die partij is bij het geding daar om verzoekt.]

Artikel 50bis

1

Het Gerecht oefent in eerste aanleg de bevoegdheden uit om uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden krachtens artikel 270 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, daaronder begrepen de geschillen tussen enige instelling, enig orgaan of enige instantie enerzijds, en hun personeelsleden anderzijds, waarvoor het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is verklaard.

2

Het Gerecht kan in alle fasen van de procedure, vanaf de indiening van het verzoekschrift, de mogelijkheden voor een minnelijke regeling van het geschil onderzoeken en voor de vergemakkelijking van een dergelijke regeling zorgen.

Artikel 50ter

Het Gerecht is bevoegd kennis te nemen van de verzoeken om een prejudiciële beslissing op grond van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie die uitsluitend betrekking hebben op een of meer van de volgende specifieke aangelegenheden:
a)
het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;
b)
accijnzen;
c)
het douanewetboek;
d)
de tariefindeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur;
e)
compensatie voor en bijstand aan passagiers bij instapweigering of bij vertraging of annulering van vervoersdiensten;
f)
het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten.
Niettegenstaande de eerste alinea blijft het Hof van Justitie bevoegd kennis te nemen van verzoeken om een prejudiciële beslissing die opzichzelfstaande vragen opwerpen over de uitlegging van primair recht, internationaal publiekrecht, algemene Unierechtelijke beginselen of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Alle verzoeken op grond van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden ingediend bij het Hof van Justitie. Nadat het zo spoedig mogelijk en overeenkomstig de in zijn Reglement voor de procesvoering uiteengezette nadere bepalingen heeft vastgesteld dat een verzoek uitsluitend betrekking heeft op een of meer van de in de eerste alinea van dit artikel genoemde aangelegenheden, zendt het Hof van Justitie dat verzoek door aan het Gerecht.
Verzoeken om een prejudiciële beslissing waarvan het Gerecht kennisneemt op grond van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden toegewezen aan de kamers die daartoe zijn aangewezen overeenkomstig de in zijn Reglement voor de procesvoering uiteengezette nadere bepalingen.

Artikel 51

In afwijking van artikel 256, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn aan het Hof van Justitie voorbehouden:
a)
de in de artikelen 263 en 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde beroepen die door een lidstaat worden ingesteld tegen:
i)
een wetgevingshandeling, een handeling van het Europees Parlement, van de Europese Raad of van de Raad, of tegen het nalaten een besluit te nemen door een of meer van deze instellingen, behalve:
de besluiten van de Raad krachtens artikel 108, lid 2, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
de handelingen van de Raad krachtens een verordening van de Raad betreffende de beschermingsmaatregelen in de zin van artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
de handelingen van de Raad waarbij hij uitvoeringsbevoegdheden overeenkomstig artikel 291, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie uitoefent;
ii)
een handelen of nalaten door de Commissie in het kader van artikel 331, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
b)
de in de artikelen 263 en 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde beroepen die door een Unie-instelling worden ingesteld tegen een wetgevingshandeling, een handeling van het Europees Parlement, van de Europese Raad, van de Raad, van de Commissie of van de Europese Centrale Bank, of tegen het nalaten een besluit te nemen door een of meer van deze instellingen;
c)
de in artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde beroepen die door een lidstaat worden ingesteld tegen een handeling van de Commissie met betrekking tot de niet-nakoming van een door het Hof krachtens artikel 260, lid 2, tweede alinea, of artikel 260, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gewezen arrest.

Artikel 52

De president van het Hof van Justitie en de president van het Gerecht bepalen in onderlinge overeenstemming de wijze waarop ambtenaren en andere personeelsleden bij het Hof in het belang van de dienst hun diensten aan het Gerecht verlenen. Bepaalde ambtenaren of andere personeelsleden ressorteren onder de griffier van het Gerecht, onder het gezag van de president van het Gerecht.

Artikel 53

De procedure voor het Gerecht wordt geregeld in titel III.
De procedure voor het Gerecht wordt, voorzover nodig, gepreciseerd en aangevuld door het reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Het reglement voor de procesvoering kan afwijken van artikel 40, vierde alinea, en van artikel 41, wanneer dat wegens de bijzonderheden van de geschillen op het gebied van de intellectuele eigendom noodzakelijk is.
In afwijking van artikel 20, vierde alinea, kan de advocaat-generaal zijn met redenen omklede conclusie schriftelijk nemen.

Artikel 54

Wanneer een tot het Gerecht gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier van het Hof van Justitie, wordt het door deze onverwijld doorgezonden naar de griffier van het Gerecht. Evenzo, wanneer een tot het Hof gericht verzoekschrift of ander processtuk bij vergissing wordt neergelegd bij de griffier van het Gerecht, wordt het door deze onverwijld doorgezonden naar de griffier van het Hof.
[Wanneer het Gerecht vaststelt dat het niet bevoegd is kennis te nemen van een beroep of een verzoek om een prejudiciële beslissing waarvoor het Hof van Justitie bevoegd is, verwijst het dat beroep of verzoek naar het Hof van Justitie. Evenzo, wanneer het Hof van Justitie vaststelt dat een beroep of een verzoek om een prejudiciële beslissing tot de bevoegdheid van het Gerecht behoort, verwijst het dat beroep of verzoek naar het Gerecht, dat zich dan niet onbevoegd kan verklaren.]
Wanneer bij het Hof en het Gerecht zaken aanhangig worden gemaakt die hetzelfde voorwerp hebben of die dezelfde vraag van uitlegging dan wel de geldigheid van dezelfde handeling betreffen, kan het Gerecht, de partijen gehoord, de behandeling schorsen totdat het Hof arrest heeft gewezen dan wel, indien het beroepen betreft die krachtens artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn ingesteld, zich onbevoegd verklaren opdat het Hof uitspraak kan doen op die beroepen. Onder dezelfde voorwaarden kan ook het Hof besluiten zijn behandeling te schorsen; de procedure voor het Gerecht vindt dan doorgang.
Wanneer een lidstaat en een instelling van de Unie eenzelfde handeling betwisten, verklaart het Gerecht zich onbevoegd opdat het Hof uitspraak kan doen op die beroepen.

Artikel 55

Van eindbeslissingen van het Gerecht, beslissingen die het geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident terzake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid, geeft de griffier van het Gerecht kennis aan alle partijen, alsook aan alle lidstaten en aan de instellingen van de Unie, zelfs indien deze niet in de zaak voor het Gerecht zijn tussengekomen.

Artikel 56

Uiterlijk binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de bestreden beslissing kan bij het Hof van Justitie een verzoek om hogere voorziening worden ingediend tegen eindbeslissingen van het Gerecht, alsmede tegen beslissingen die het geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident terzake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid.
Hogere voorziening staat open voor iedere partij die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld. Voor andere tussenkomende partijen dan lidstaten en instellingen van de Unie staat hogere voorziening evenwel slechts open wanneer de beslissing van het Gerecht hun situatie rechtstreeks aantast.
Met uitzondering van zaken betreffende geschillen tussen de Unie en haar personeelsleden, staat hogere voorziening eveneens open voor de lidstaten en de instellingen van de Unie die niet in het geding voor het Gerecht zijn tussengekomen. In dit geval verschilt de positie van die lidstaten en instellingen niet van de positie van lidstaten of instellingen die in eerste aanleg zouden zijn tussengekomen.

Artikel 57

Hogere voorziening bij het Hof van Justitie staat open tegen beslissingen van het Gerecht waarbij een verzoek tot tussenkomst wordt afgewezen. Het verzoek om hogere voorziening moet door degene wiens verzoek is afgewezen worden ingediend binnen twee weken, te rekenen vanaf de betekening van de afwijzende beslissing.
Tegen elke beslissing die door het Gerecht krachtens artikel 278, artikel 279 of artikel 299, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel krachtens artikel 157 of artikel 164, derde alinea, van het EGA-Verdrag wordt genomen, staat voor de partijen in het geding hogere voorziening open gedurende twee maanden vanaf de betekening ervan.
Van de in de eerste en tweede alinea van dit artikel bedoelde hogere voorziening wordt kennis genomen en er wordt over beslist volgens de in artikel 39 bedoelde procedure.

Artikel 58

Het verzoek aan het Hof van Justitie om hogere voorziening kan alleen rechtsvragen betreffen. Het moet gebaseerd zijn op middelen, ontleend aan onbevoegdheid van het Gerecht, onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht waardoor aan de belangen van de verzoekende partij afbreuk is gedaan, dan wel schending van het recht van de Unie door het Gerecht.
Het verzoek om hogere voorziening kan niet uitsluitend betrekking hebben op de veroordeling in of het bedrag van de proceskosten.

Artikel 58bis

Een hogere voorziening tegen een uitspraak van het Gerecht over een besluit van een onafhankelijke kamer van beroep van een van de volgende organen en instanties van de Unie zal niet worden behandeld, tenzij het Hof van Justitie eerst beslist dat het daarvan kennis moet kunnen nemen:
a)
het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie;
b)
het Communautair Bureau voor plantenrassen;
c)
het Europees Agentschap voor chemische stoffen;
d)
het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart;
e)
het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators;
f)
de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad;
g)
de Europese Bankautoriteit;
h)
de Europese Autoriteit voor effecten en markten;
i)
de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen;
j)
het Spoorwegbureau van de Europese Unie.
De in de eerste alinea bedoelde procedure is ook van toepassing op hogere voorzieningen tegen:
a)
beslissingen van het Gerecht over een besluit van een onafhankelijke kamer van beroep die binnen enig ander orgaan of enige andere instantie van de Unie is ingesteld na 1 mei 2019, en die eerst moet worden aangezocht voordat een beroep kan worden ingesteld bij het Gerecht;
b)
beslissingen van het Gerecht over de uitvoering van een overeenkomst die een arbitragebeding bevat in de zin van artikel 272 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
De hogere voorziening wordt overeenkomstig de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering geheel of gedeeltelijk toegelaten wanneer daarbij een vraag aan de orde komt die belangrijk is voor de eenheid, de samenhang of de ontwikkeling van het Unierecht.
De beslissing aangaande de toelaatbaarheid van de hogere voorziening wordt met redenen omkleed en bekendgemaakt.

Artikel 59

In geval van hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht omvat de procedure voor het Hof van Justitie een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Onder de in het reglement voor de procesvoering bepaalde voorwaarden kan het Hof, de advocaat-generaal en de partijen gehoord, zonder mondelinge behandeling beslissen.

Artikel 60

Onverminderd de artikelen 278 en 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of artikel 157 van het EGA-Verdrag, heeft het verzoek om hogere voorziening geen opschortende werking.
In afwijking van artikel 280 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie treden beslissingen van het Gerecht waarbij een verordening nietig is verklaard, eerst in werking na afloop van de termijn bedoeld in artikel 56, eerste alinea, van dit statuut of, indien binnen deze termijn een verzoek om hogere voorziening is ingediend, nadat dit verzoek is verworpen, onverminderd het feit dat een partij het Hof van Justitie krachtens de artikelen 278 en 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of artikel 157 van het EGA-Verdrag kan verzoeken om opschorting van de werking van de nietig verklaarde verordening of om enige andere voorlopige maatregel.

Artikel 61

In geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening vernietigt het Hof van Justitie de beslissing van het Gerecht. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.
Indien de zaak wordt verwezen, is het Gerecht gebonden aan de beslissing van het Hof over de rechtsvragen.
In geval van gegrondheid van een verzoek om hogere voorziening van een lidstaat of een instelling van de Unie die in de zaak voor het Gerecht niet is tussengekomen, kan het Hof, indien het zulks noodzakelijk acht, verklaren welke gevolgen van de vernietigde beslissing van het Gerecht als definitief worden beschouwd ten aanzien van de andere partijen in het geschil.

Artikel 62

In de in artikel 256, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde gevallen kan de eerste advocaat-generaal het Hof van Justitie voorstellen, de beslissing van het Gerecht te heroverwegen, wanneer hij van oordeel is dat er een ernstig risico bestaat dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie wordt aangetast.
Het voorstel moet binnen een maand na de uitspraak van het Gerecht gedaan worden. Het Hof beslist binnen een maand na het door de eerste advocaat-generaal gedane voorstel of heroverweging van de uitspraak noodzakelijk is.

Artikel 62bis

Het Hof van Justitie doet, op basis van het dossier dat het Gerecht hem doet toekomen, in het kader van een spoedprocedure uitspraak op de vragen waarop de heroverweging betrekking heeft.
De in artikel 23 bedoelde belanghebbenden en de partijen in de procedure voor het Gerecht in de gevallen omschreven in artikel 256, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben het recht om over de vragen waarop de heroverweging betrekking heeft, bij het Hof memories of schriftelijke opmerkingen in te dienen binnen een daartoe gestelde termijn.
Het Hof kan besluiten een mondelinge behandeling te openen alvorens uitspraak te doen.

Artikel 62ter

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 278 en 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben het voorstel tot heroverweging en het besluit om de heroverwegingsprocedure te openen, in de gevallen bedoeld in artikel 256, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geen schorsende werking. Indien het Hof van Justitie vaststelt dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie door de beslissing van het Gerecht wordt aangetast, verwijst het de zaak naar het Gerecht, dat gebonden is aan de rechtsvragen die door het Hof zijn beslist; het Hof kan verklaren welke gevolgen van de beslissing van het Gerecht ten aanzien van de partijen in het geschil als definitief moeten worden beschouwd. Indien de oplossing van het geschil, gelet op het resultaat van de heroverweging, evenwel voortvloeit uit de feitelijke vaststelling waarop de beslissing van het Gerecht is gebaseerd, doet het Hof de zaak zelf af.
In de in artikel 256, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde gevallen en indien geen voorstel tot heroverweging is ingediend of geen besluit tot opening van de heroverwegingsprocedure is genomen, wordt het antwoord of worden de antwoorden van het Gerecht op de hem gestelde vragen bindend bij het verstrijken van de daartoe in artikel 62, tweede alinea, vastgestelde termijn. Is er wel een heroverwegingsprocedure geopend, dan wordt het antwoord of worden de antwoorden waarvan de heroverweging wordt gevraagd, bindend na afloop van deze procedure, behoudens andersluidende beslissing van het Hof. Wanneer het Hof van oordeel is dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie door de beslissing van het Gerecht wordt aangetast, wordt het antwoord van het Gerecht op de vragen waarop de heroverweging betrekking heeft, vervangen door het antwoord van het Hof.