Meer info
 

30/09/57 ADR 2013 - Bijlage A
Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR)

Hoofdstuk 5.2 Het markeren en etiketteren

5.2.1 Het markerenvan colli
OPMERKING:
1. Zie deel 6 voor de merktekens betreffende de constructie, de beproevingen en de goedkeuring van de verpakkingen, grote verpakkingen, gasrecipiënten en IBC's.
 
2. In overeenstemming met het GHS moet een GHS-pictogram dat niet vereist is door het ADR tijdens het transport slechts aangebracht worden in het kader van een volledig GHS-etiket en niet op een onafhankelijke wijze (zie GHS 1.4.10.4.4).
5.2.1.1
Behalve wanneer het ADR anders bepaalt, moet elk collo duidelijk en blijvend voorzien zijn van het UN-nummer dat overeenstemt met de er in vervatte goederen en dat voorafgegaan wordt door de letters “UN”. Het UN-nummer en de letters “UN” moeten minstens 12 mm hoog zijn, behalve op colli met een maximale inhoud van 30 kg of een maximale netto massa van 30 kg en op flessen met een waterinhoud van ten hoogste 60 liter, waarop zij minstens 6 mm hoog moeten zijn, en behalve voor verpakkingen met een inhoud van ten hoogste 5 liter of een netto massa van ten hoogste 5 kg, waarop zij een geschikte afmeting moeten hebben. Bij onverpakte voorwerpen moet het merkteken voorkomen op het voorwerp, op zijn wieg of op zijn inrichting voor manipulatie, opslag of lancering.
5.2.1.2
Alle in dit hoofdstuk voorgeschreven merktekens:
moeten goed zichtbaar en leesbaar zijn;
moeten aan de weersomstandigheden kunnen blootgesteld worden zonder noemenswaardige kwaliteitsvermindering;
5.2.1.3
De bergingsverpakkingen, met inbegrip van de grote bergingsverpakkingen, en bergingsdrukrecipiënten moeten bovendien voorzien zijn van het merkteken “BERGINGSVERPAKKING”. De letters van het merkteken “BERGINGSVERPAKKING” moeten minstens 12 mm hoog zijn.
5.2.1.4
De IBC's met een capaciteit van meer dan 450 liter en de grote verpakkingen moeten de merktekens op twee tegenoverliggende zijden dragen.
5.2.1.5 Bijkomende bepalingen voor de goederen van klasse 1
Bij de goederen van klasse 1 moeten de colli bovendien voorzien zijn van de overeenkomstig afdeling 3.1.2 bepaalde officiële vervoersnaam. Het goed leesbaar en onuitwisbaar merkteken moet in één of meerdere talen opgesteld zijn, waarbij één van deze talen het Frans, het Duits of het Engels moet zijn, dit tenzij overeenkomsten tussen de bij het vervoer betrokken landen dit anders bepalen.
5.2.1.6 Bijkomende bepalingen voor de goederen van klasse 2
Op de hervulbare recipiënten moeten de volgende indicaties goed leesbaar en onuitwisbaar aangebracht worden:
a)
het UN-nummer en de overeenkomstig afdeling 3.1.2 bepaalde officiële vervoersnaam van het gas of van het gasmengsel;
voorde gassen die bij een n.e.g.-rubriek ingedeeld zijn moet naast het UN-nummer enkel de technische benaming (97) van het gas aangebracht worden;
voor de mengsels volstaat het de twee bestanddelen te vermelden die het sterkst bijdragen tot de gevaren van het mengsel;
b)
voor de samengeperste gassen die op basis van de massa gevuld worden en voor de vloeibaar gemaakte gassen, ofwel de maximaal toegelaten massa van het vulgoed en de tarra van het recipiënt met inbegrip van de toebehoren en hulpstukken die op het moment van de vulling aangebracht zijn, ofwel de bruto massa;
c)
de datum (jaar) van het volgend periodiek onderzoek.
De indicaties mogen hetzij ingeslagen zijn, hetzij aangegeven worden op een aan het recipiënt bevestigd plaatje of duurzaam etiket, hetzij weergegeven worden door een goed hechtend en goed zichtbaar merkteken, bijvoorbeeld met verf of met een ander gelijkwaardig procédé.
OPMERKINGEN:
1. Zie ook 6.2.2.7.
 
2. Zie 6.2.2.8 voor de niet hervulbare recipiënten.

(97)
Het is toegelaten om een van de hiernavolgende benamingen te gebruiken in de plaats van de technische benaming:
Voor UN-nummer 1010, Butadiënen, gestabiliseerd: 1, 2-butadieen, gestabiliseerd, 1, 3-butadieen, gestabiliseerd;
voor UN-nummer 1078 koelgas, n.e.g.: mengsel F1, mengsel F2, mengsel F3;
voor UN-nummer 1060 mengsel van methylacetyleen en propadieen, gestabiliseerd: mengsel P1, mengsel P2;
voor UN-nummer 1965 koolwaterstofgassen, vloeibaar, n.e.g.: mengsel A of butaan, mengsel A01 of butaan, mengsel A02 of butaan, mengsel A0 of butaan, mengsel A1, mengsel B1, mengsel B2, mengsel B, mengsel C of propaan;
voor UN-nummer 1012 Buteen: 1-butyleen, cis-2-butyleen, trans-2-butyleen, mengsels van butenen.
5.2.1.7 Bijzondere bepalingen voor het markeren van radioactieve stoffen

5.2.1.7.1

Elk collo moet op het buitenoppervlak van de verpakking leesbaar en duurzaam voorzien zijn van de identificatie van de afzender of van de bestemmeling, of van beiden. Elke oververpakking moet aan de buitenkant leesbaar en duurzaam gemarkeerd zijn met een identificatie van de afzender of bestemmeling, of beide, tenzij deze merktekens goed zichtbaar zijn voor alle colli binnen de oververpakking.

5.2.1.7.2

Elk collo, met uitzondering van een uitgezonderd collo, moet op het buitenoppervlak van de verpakking duidelijk en blijvend voorzien zijn van het UN-nummer voorafgegaan door de letters “UN” en van de officiële vervoersnaam. De markering van uitgezonderde colli moet zijn zoals voorgeschreven in 5.1.5.4.1.

5.2.1.7.3

Elk collo met een bruto massa van meer dan 50 kg moet op het buitenoppervlak van de verpakking leesbaar en duurzaam voorzien zijn van zijn toelaatbare bruto massa.

5.2.1.7.4

Elk collo dat overeenstemt met:
a)
een model van collo van type IP-1, van collo van type IP-2 of van collo van type IP-3 moet – al naargelang het geval - op het buitenoppervlak van de verpakking leesbaar en duurzaam voorzien zijn van de vermelding “TYPE IP-1”, “TYPE IPO-2” of “TYPE IP-3”;
b)
een model van collo van type A moet op het buitenoppervlak van de verpakking leesbaar en duurzaam voorzien zijn van de vermelding “TYPE A” ;
c)
een model van collo van type IP-2, van collo van type IP-3 of van collo van type A moet op het buitenoppervlak van de verpakking leesbaar en duurzaam voorzien zijn van het kenteken gebruikt voor de voertuigen in het internationaal wegverkeer (99) van het land van herkomst van het model, en van ofwel de naam van de fabrikant ofwel elk ander door de bevoegde overheid van het land van herkomst van het model gespecificeerd identificatiemiddel van de verpakking.

5.2.1.7.5

Elk collo dat voldoet aan een goedgekeurd model onder een of meer van de paragrafen 1.6.6.2.1, 5.1.5.2.1, 6.4.22.1 tot 6.4.22.4 en 6.4.23.4 tot 6.4.23.7, moeten de volgende merktekens goed leesbaar en duurzaam zijn aangebracht op het buitenoppervlak van de verpakking:
a)
het identiteitsmerk dat de bevoegde overheid aan het model heeft toegekend;
b)
een serienummer dat eigen is aan elke verpakking die overeenstemt met dit model;
c)
“TYPE B(U)”, “TYPE B(M)” of “TYPE” C”, in het geval van de modellen van collo van type B(U), type B(M), of Type C.

5.2.1.7.6

Ieder collo dat overeenstemt met een model van collo van type B(U), van type B(M) of van type C moet op het buitenoppervlak van het buitenste recipiënt dat weerstand biedt aan vuur en water op een duidelijk zichtbare wijze het hieronder weergegeven klaverbladsymbool dragen; het dient gegraveerd, ingeslagen of op iedere andere wijze aangebracht te worden die weerstand biedt aan vuur en water.
Symbolisch klaverblad waarvan de afmetingen gebaseerd zijn op de straal X van de centrale cirkel. De minimale toelaatbare lengte van X is 4 mm.
Elk merkteken dat op het collo aangebracht werd in overeenstemming met de voorschriften van 5.2.1.7.4 a) en b) en 5.2.1.7.5 c) met betrekking tot het type collo dat geen verband houdt met het UN-nummer en de officiële vervoersnaam die aan de zending werden toegekend, moet verwijderd of bedekt worden.

5.2.1.7.7

Wanneer LSA-I stoffen of SCO-I voorwerpen in recipiënten of in inpakmaterialen vervat zijn en overeenkomstig 4.1.9.2.4 onder exclusief gebruik vervoerd worden, mag het buitenoppervlak van deze recipiënten of inpakmaterialen, al naargelang het geval, voorzien zijn van de vermelding “RADIOACTIEF LSA-I” of “RADIOACTIEF SCO-I”.

5.2.1.7.8

In alle gevallen van internationaal vervoer van colli waarvoor goedkeuring van het model of van de verzending door de bevoegde overheid vereist is en waarvoor verschillende goedkeuringsmodaliteiten van toepassing zijn in de diverse landen die bij de verzending betrokken zijn, dient de markering overeen te stemmen met het certificaat van het land van oorsprong van het model.

(99)
Kenteken van het land van inschrijving dat gebruikt wordt op auto's en aanhangwagens in het internationaal wegverkeer, bijvoorbeeld krachtens het Verdrag van Genève inzake het Wegverkeer van 1949 of krachtens het Verdrag van Wenen inzake het Wegverkeer van 1968.
5.2.1.8 Bijzondere bepalingen voor het markeren van de milieugevaarlijke stoffen

5.2.1.8.1

Colli die milieugevaarlijke stoffen bevatten dewelke voldoen aan de criteria van 2.2.9.1.10 moeten blijvend voorzien zijn van het in 5.1.2.8.3 weergegeven merkteken “milieugevaarlijke stof”, behalve wanneer het enkelvoudige verpakkingen of samengestelde verpakkingen betreft met, per enkelvoudige verpakking of per binnenverpakking van een samengestelde verpakking al naargelang van het geval,:
een hoeveelheid kleiner dan of gelijk aan 5 liter voor vloeistoffen; of
een netto massa kleiner dan of gelijk aan 5 kg voor vaste stoffen.

5.2.1.8.2

Het merkteken “milieugevaarlijke stof” moet aangebracht worden naast de merktekens die in 5.2.1.1 voorgeschreven zijn. De bepalingen van 5.2.1.2 en 5.2.1.4 dienen nageleefd te worden.

5.2.1.8.3

Het merkteken milieugevaarlijke stof moet in overeenstemming zijn met het merkteken dat weergegeven is in figuur 5.2.1.8.3.
Het merkteken moet de vorm hebben van een op de punt geplaatst vierkant (ruitvormig) Het symbool (vis en boom) moet zwart zijn op een witte achtergrond of in een kleur die voldoende contrasteert met de achtergrond. De minimale afmetingen bedragen 100 mm × 100 mm en de minimale dikte van de lijn die het vierkant vormt, bedraagt 2 mm. Als de grootte van de colli het vereisen, mogen de afmetingen/de dikte van lijn gereduceerd worden, dit op voorwaarde dat het merkteken goed zichtbaar blijft. Indien de afmetingen niet gespecificeerd zijn, moeten de elementen bij benadering de weergegeven proporties respecteren.
OPMERKING: De bepalingen van 5.2.2 met betrekking tot de etikettering zijn complementair aan elk voorschrift dat de markering van colli met het merkteken milieugevaarlijke stof vereist.
5.2.1.9 Merkteken voor lithiumbatterijen

5.2.1.9.1

Colli die lithiumcellen of -batterijen bevatten en voorbereid zijn in overeenstemming met bijzondere bepaling 188 van hoofdstuk 3.3 moeten voorzien zijn van de in 5.2.1.9.2 weergegeven figuur.

5.2.1.9.2

Het UN-nummer voorafgegaan door de letters “UN”, “UN 3090” voor batterijen met metallisch lithium of “UN 3480” voor lithium-ion batterijen, moet aangegeven worden op het merkteken. Wanneer de cellen of batterijen vervat zijn in of verpakt zijn met een uitrusting, moet het passende UN-nummer voorafgegaan door de letters “UN”, “UN 3091” of “UN 3481”, aangegeven worden. Wanneer een colli lithiumcellen of -batterijen bevat die ingedeeld worden bij verschillende UN-nummers, moeten alle passende UN-nummers aangegeven worden op één of meerdere merktekens
Figuur 5.2.1.9.2
* Plaats voor het of de UN-nummer(s).
Het merkteken moet de vorm hebben van een rechthoek of een vierkant met gearceerde randen. De minimale afmetingen bedragen 100 mm breed x 100 mm hoog en de minimale dikte van de gearceerde lijn bedraagt 5 mm. Het symbool (batterijengroep, waarvan één beschadigd met een vlam, boven het UN-nummer voor cellen of batterijen met metallisch lithium of lithium-ion cellen en batterijen) moet zwart zijn op een witte achtergrond [of voldoende contrasterend met de achtergrond]. De arcering moet rood zijn. Als de grootte van de colli het vereisen, mogen de afmetingen gereduceerd worden tot niet minder dan 100 mm breedx 70 mm hoog. Indien de afmetingen niet gespecificeerd zijn, moeten de elementen bij benadering de weergegeven proporties respecteren.
5.2.1.10 Oriëntatiepijlen

5.2.1.10.1

Onder voorbehoud van de bepalingen van 5.2.1.10.2 moeten:
a)
de samengestelde verpakkingen die binnenverpakkingen omvatten die vloeistoffen bevatten,
b)
de enkelvoudige verpakkingen die voorzien zijn van ontgassingsinrichtingen,
c)
de open of gesloten cryogene recipiënten die ontworpen zijn voor het vervoer van sterk gekoelde vloeibare gassen, en
d)
de machines of apparaten die vloeibare gevaarlijke goederen bevatten, als het voorgeschreven is dat ze in een bepaalde oriëntatie moeten gehouden worden als zij vloeibare gevaarlijke goederen bevatten (zie bijzondere bepaling 301 van hoofdstuk 3.3).
duidelijk gemarkeerd zijn met gelijkaardige oriëntatiepijlen als deze die hieronder aangegeven worden of als deze die beantwoorden aan de ISO-norm 780:1997. Ze moeten op twee tegenoverstaande zijvlakken van het collo aangebracht worden en correct naar boven wijzen. Ze moeten zich in een rechthoekig kader bevinden en afmetingen bezitten die hen duidelijk zichtbaar maken in evenredigheid met de grootte van het collo. Een rechthoekige boord weergeven rond de pijlen is optioneel.
 
of
 
Twee zwarte of rode pijlen op een witte achtergrond
of op een achtergrond van een andere voldoende contrasterende kleur.
De rechthoekige boord is optioneel.
Alle elementen moeten afmetingen hebben die de weergegeven afmetingen benaderen.

5.2.1.10.2

De oriëntatiepijlen zijn niet vereist op:
a)
buitenverpakkingen die drukrecipiënten bevatten, met uitzondering van open of gesloten cryogene recipiënten ;
b)
buitenverpakkingen die gevaarlijke goederen bevatten in binnenverpakkingen met een capaciteit van niet meer dan 120 ml, en tussen de binnenverpakkingen en de buitenverpakkingen voldoende absorberend materiaal om de vloeibare inhoud volledig te absorberen;
c)
buitenverpakkingen die infectueuze (besmettelijke) stoffen van klasse 6.2 bevatten in primaire recipiënten met een capaciteit van niet meer dan 50 ml;
d)
colli van type IP-2, IP-3, A, B(U), B(M) of C die radioactieve stoffen van klasse 7 bevatten;
e)
buitenverpakkingen die voorwerpen bevatten die lekdicht zijn in alle oriëntaties (bijvoorbeeld thermometers die alcohol of kwik bevatten, spuitbussen (aërosolen), enz.); of
f)
buitenverpakkingen die gevaarlijke goederen in samengestelde verpakkingen bevatten met hermetisch gesloten binnenverpakkingen die elk ten hoogste 500 ml bevatten.

5.2.1.10.3

Pijlen met andere doeleinden dan het aangeven van de correcte oriëntatie van het collo mogen niet aangebracht worden op een collo dat overeenkomstig deze onderafdeling gemarkeerd is.
5.2.2 Etiketteren van colli
5.2.2.1 Bepalingen betreffende het etiketteren

5.2.2.1.1

Voor elke in tabel A van hoofdstuk 3.2 vermelde stof of voorwerp moeten de in kolom (5) aangegeven etiketten aangebracht worden, tenzij een bijzondere bepaling in kolom (6) anders bepaalt.

5.2.2.1.2

De etiketten mogen vervangen worden door onuitwisbare gevaarstekens die volledig overeenstemmen met de voorgeschreven modellen.

5.2.2.1.3 – 5.2.2.1.5

(Voorbehouden)

5.2.2.1.6

Onder voorbehoud van de bepalingen van 5.2.2.2.1.2 moeten alle etiketten:
a)
aangebracht worden op hetzelfde oppervlak van het collo, indien de afmetingen van het collo zulks toelaten; en nabij het merkteken dat de officiële vervoersnaam weergeeft voor de colli van klasse 1 en 7 ;
b)
op een dusdanige wijze op het collo aangebracht worden dat ze noch bedekt noch verborgen worden door om het even welk gedeelte of element van de verpakking of door om het even welk ander etiket of merkteken; en
c)
naast elkaar geplaatst worden wanneer meer dan één etiket vereist is.
Wanneer een collo te onregelmatig van vorm of te klein is om een etiket op een bevredigende wijze aan te kunnen brengen kant dit met behulp van een touw of van elk ander gepast middel stevig aan het collo bevestigd worden.

5.2.2.1.7

De IBC's met een capaciteit van meer dan 450 liter en de grote verpakkingen moeten de etiketten op twee tegenoverliggende zijden dragen.

5.2.2.1.8

(Voorbehouden)

5.2.2.1.9 Bijzondere bepalingen voor het etiketteren van de zelfontledende stoffen en de organische peroxides

a)
Het etiket dat overeenstemt met model nr. 4.1 geeft op zich al aan dat het product brandbaar kan zijn, zodat een etiket dat overeenstemt met model nr. 3 dus niet vereist is. Een etiket dat overeenstemt met model nr. 1 moet daarentegen wel aangebracht worden voor de zelfontledende stoffen van type B, tenzij de bevoegde overheid voor een specifieke verpakking een afwijking toestaat omdat ze op basis van de beproevingsresultaten van oordeel is dat de zelfontledende stof in deze verpakking geen explosief gedrag vertoont;
b)
Het etiket dat overeenstemt met model nr. 5.2 geeft op zich al aan dat het product brandbaar kan zijn, zodat een etiket dat overeenstemt met model nr. 3 dus niet vereist is. De hiernavolgende etiketten moeten daarentegen wel aangebracht worden in de volgende gevallen:
i)
een etiket dat overeenstemt met model nr. 1 voor de organische peroxides van type B, tenzij de bevoegde overheid voor een specifieke verpakking een afwijking toestaat omdat ze op basis van de beproevingsresultaten van oordeel is dat het organisch peroxide in deze verpakking geen explosief gedrag vertoont;
ii)
een etiket dat overeenstemt met model nr. 8 indien de stof beantwoordt aan de criteria van verpakkingsgroep I of II voor de klasse 8.
Voor de met name genoemde zelfontledende stoffen en organische peroxides zijn de aan te brengen etiketten respectievelijk opgenomen in de lijsten van 2.2.41.4 en 2.2.52.4.

5.2.2.1.10 Bijzondere bepalingen voor het etiketteren van de colli met infectueuze (besmettelijke) stoffen

Naast het etiket dat overeenstemt met model nr. 6.2 moeten de colli met infectueuze (besmettelijke) stoffen ook voorzien zijn van alle andere etiketten die door de aard van de inhoud vereist worden.

5.2.2.1.11

Bijzondere bepalingen voor het etiketteren van de radioactieve stoffen

5.2.2.1.11.1

Op iedere collo, oververpakking en container die radioactieve stoffen bevat – behalve wanneer vergrote modellen van etiketten gebruikt worden conform 5.3.1.1.3 – moeten etiketten aangebracht zijn die overeenstemmen met model nr. 7A, 7B of 7C, al naargelang de passende categorie. De etiketten moeten aan de buitenkant aangebracht worden, op twee tegenoverliggende zijden voor een collo of oververpakking en op de vier zijden voor een container of tank. Bovendien moeten op elke verpakking, oververpakking en container, die andere splijtstoffen bevat dan de op basis van de bepalingen in 2.2.7.2.3.5 uitgezonderde splijtstoffen, etiketten aangebracht worden die overeenstemmen met model nr. 7E; in voorkomend geval moeten deze etiketten aangebracht worden naast de etiketten die overeenstemmen met model nr. 7A, 7B of 7C. De etiketten mogen de in 5.2.1 beschreven merktekens niet bedekken. Elk etiket dat geen betrekking heeft op de inhoud moet afgedekt of verwijderd worden.

5.2.2.1.11.2

Op ieder etiket dat overeenstemt met van toepassing zijnde nr. 7A, 7B of 7C moeten de volgende inlichtingen vermeld worden :
a)
Inhoud:
i)
behalve voor de LSA-I stoffen, de naam(namen) van de radionuclide(n) zoals aangegeven in tabel 2.2.7.2.2.1. Daarbij moeten de symbolen uit deze tabel gebruikt worden. Wanneer het gaat om een mengsel van radionucliden moeten de radionucliden vermeld worden die overeenstemmen met de meest beperkende waarde ; dit in de mate die omwille van de beschikbare plaats op de gepaste lijn mogelijk is. De groep van LSA of van SCO- materiaal moet achter de naam(namen) van de radionuclide(n) aangegeven worden. De termen “LSA-II”, “LSA-III, SCO-I” en “SCO-II” moeten hiervoor worden gebruikt ;
ii)
voor LSA-I stoffen volstaat de term “LSA-I”; men is niet verplicht om de naam van de radionuclide(n) aan te brengen ;
b)
Activiteit: de maximale activiteit van de radioactieve inhoud tijdens het vervoer, uitgedrukt in becquerel (Bq) met het geëigend SI-symbool als voorvoegsel (zie 1.2.2.1). Voor de splijtstoffen mag men in de plaats van de activiteit de totale massa van de splijtbare nucliden aangeven, uitgedrukt in gram (g), of in een veelvoud daarvan;
c)
Voor de oververpakkingen en de containers moeten de rubrieken “inhoud” en “activiteit”, die voorkomen op het etiket, de inlichtingen geven die respectievelijk vereist zijn in alinea a) en b) hierboven, en deze moeten de som zijn over de volledige inhoud van de oververpakking of van de container ; op de etiketten van de oververpakkingen en containers waarin gemengde ladingen van colli met verschillende radionuclide(n) verzameld zijn, mogen deze rubrieken evenwel enkel de vermelding “zie de vervoerdocumenten” bevatten;
d)
Transportindex (TI): het getal dat conform 5.1.5.3.1 en 5.1.5.3.2 bekomen wordt (behalve voor de categorie I-WIT).

5.2.2.1.11.3

Op elk etiket dat overeenstemt met model nr. 7E moet de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) vermeld worden die voorkomt in het goedkeuringscertificaat dat van toepassing is in de landen waardoor of waarin de zending wordt vervoerd en afgegeven door de bevoegde autoriteit of zoals gespecificeerd in 6.4 .11.2 of 6.4.11.3.

5.2.2.1.11.4

Bij de oververpakkingen en de containers moet op het etiket dat overeenstemt met model nr. 7E de totale som van de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) van alle colli die ze bevatten vermeld worden.

5.2.2.1.11.5

In alle gevallen van internationaal vervoer van colli waarvoor goedkeuring van het model of van de verzending door de bevoegde overheid vereist is en waarvoor verschillende goedkeuringsmodaliteiten van toepassing zijn in de diverse landen die bij de verzending betrokken zijn, dient de etikettering overeen te stemmen met het certificaat van het land van oorsprong van dat model.

5.2.2.1.12

Bijzondere bepalingen voor het etiketteren van voorwerpen die gevaarlijke goederen bevatten die vervoerd worden onder de UN-nummers 3537, 3538, 3539, 3540, 3541, 3542, 3543, 3544, 3545, 3546, 3547 en 3548

5.2.2.1.12.1

De colli die voorwerpen bevatten of voorwerpen die niet verpakt vervoerd worden, moeten geëtiketteerd worden in overeenstemming met 5.2.2.1, rekening houdende met de gevaren die gedefinieerd worden in de sectie 2.1.5, behalve als de voorwerpen daarbovenop lithiumbatterijen bevatten, in welk geval een merkteken voor lithiumbatterijen of het etiket overeenkomstig het model Nr. 9A niet vereist is.

5.2.2.1.12.2

Als voorgeschreven is dat voorwerpen die gevaarlijke goederen bevatten in een welbepaalde positie moeten gehouden worden, moeten de merktekens overeenkomstig 5.2.1.10.1 aangebracht worden. Deze merktekens moeten de te respecteren oriëntatie aangeven en op zichtbare wijze op ten minste twee tegenoverliggende verticale zijden van het collo of het niet verpakte voorwerp aangebracht worden, als dit mogelijk is, met de pijlen naar boven wijzend.
5.2.2.2 Voorschriften voor de etiketten

5.2.2.2.1

De etiketten moeten voldoen aan onderstaande bepalingen en – qua kleur, symbolen en algemene vorm – overeenstemmen met de in 5.2.2.2.2 weergegeven modellen van etiketten. De overeenstemmende modellen die door de andere vervoerswijzen vereist worden, met minieme afwijkingen die de klaarblijkelijke betekenis van het etiket niet beïnvloeden, zijn eveneens aanvaardbaar.
OPMERKING: In de geëigende gevallen worden de etiketten in 5.2.2.2.2 getoond met een boord in streepjeslijn langs de buitenkant, zoals voorzien in 5.2.2.2.1.1. Deze boord is niet nodig indien het etiket aangebracht is op een achtergrond van een contrasterende kleur.

5.2.2.2.1.1

Etiketten moeten worden ontworpen zoals weergegeven in figuur 5.2.2.2.1.1.

5.2.2.2.1.1.1

De etiketten moeten worden weergegeven op een gekleurde achtergrond met voldoende contrast, of worden voorzien van een kader al dan niet met onderbroken lijnen.

5.2.2.2.1.1.2

Het etiket moeten de vorm hebben van een op de punt geplaatst vierkant (ruitvormig). De afmetingen moeten minimaal 100 mm x 100 mm zijn. Er moet zich een lijn aan de binnenzijde van het vierkant bevinden die zich parallel aan de rand van het etiket bevindt en bij benadering op 5 mm van deze rand gesitueerd is. In de bovenste helft van het etiket moet de lijn dezelfde kleur hebben als het symbool, en in de onderste helft dezelfde kleur als het cijfer van de klasse of subklasse in de onderste hoek. Indien de afmetingen niet zijn opgegeven, moeten alle elementen min of meer voldoen aan de getoonde afmetingen.

5.2.2.2.1.1.3

Als de grootte van het collo het vereisen, mogen de afmetingen proportioneel gereduceerd worden, op voorwaarde dat het symbool en de andere elementen van het etiket goed zichtbaar zijn. De afmetingen van het etiket voor flessen moeten voldoen aan de bepalingen van paragraaf 5.2.2.2.1.2.

5.2.2.2.1.2

Voor flessen met gassen van klasse 2 mogen, indien nodig omwille van de vorm, de plaatsing en het bevestigingssysteem voor het vervoer, gelijkaardige etiketten als deze voorgeschreven door onderhavige afdeling en, in voorkomend geval, het merkteken “milieugevaarlijke stof”, met kleinere afmetingen in overeenstemming met ISO norm 7225:2005 “Gasflessen – Informatieve etiketten” gebruikt worden om op het niet cilindrisch (gewelfd) deel van deze flessen aan te brengen.
Opmerking: Wanneer de diameter van de fles te klein is om er de etiketten met kleinere afmetingen op het bovenste niet cilindrische deel aan te brengen, mogen de etiketten met kleinere afmetingen aangebracht worden op het cylindrische deel.
In weerwil van de voorschriften van 5.2.2.1.6 mogen de etiketten en het merkteken “milieugevaarlijke stof” (zie 5.2.1.8.3) zich overlappen in de mate die voorzien wordt door de norm ISO 7225:2005. De etiketten die het hoofdgevaar weergeven en de cijfers die op alle gevaarsetiketten voorkomen moeten evenwel volledig zichtbaar zijn en de symbolen moeten herkenbaar blijven.
De lege niet gereinigde drukrecipiënten voor de gassen van klasse 2 mogen met niet meer geldige of beschadigde etiketten vervoerd worden teneinde ze – al naargelang van het geval – te vullen ofte controleren, en er een nieuw etiket op aan te brengen conform de in voege zijnde reglementeringen, of teneinde het drukrecipiënt te elimineren.

5.2.2.2.1.3

Behalve bij de etiketten voor de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 van de klasse 1, moet de bovenste helft van de etiketten het symbool bevatten en de onderste helft:
a)
het nummer van de klasse voor de klassen 1, 2, 3, 5.1, 5.2, 7, 8 en 9;
b)
het cijfer 4 voorde klassen 4.1, 4.2 en 4.3;
c)
het cijfer 6 voor de klassen 6.1 en 6.2.
Nochtans, voor het etiket van het model nr. 9A, moet de bovenste helft van het etiket slechts de zeven verticale strepen van het conventionele teken bevatten en de onderste helft moet de batterijengroep van het conventioneel teken en het nummer van de klasse bevatten.
Behalve voor het model nr. 9A, mogen de etiketten conform 5.2.2.2.1.5 een tekst bevatten, zoals het UN-nummer of woorden die de aard van het gevaar omschrijven (bijvoorbeeld “brandbaar”), op voorwaarde dat deze tekst de andere voorgeschreven elementen van het etiket niet maskeert of er het belang niet van vermindert.

5.2.2.2.1.4

Behalve bij de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 moeten de etiketten van de klasse 1 bovendien op hun onderste helft, boven het nummer van de klasse, voorzien zijn van het nummer van de subklasse en van de letter van de compatibiliteitsgroep van de stof of het voorwerp. De etiketten van de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 moeten op hun bovenste helft voorzien zijn van het nummer van de subklasse en op hun onderste helft van het nummer van de klasse en de letter van de compatibiliteitsgroep.

5.2.2.2.1.5

Op de andere etiketten dan deze van de klasse 7 mag de ruimte onder het symbool (buiten het nummer van de klasse) geen andere tekst bevatten dan facultatieve aanduidingen betreffende de aard van het risico en de te nemen voorzorgen bij de manipulatie.

5.2.2.2.1.6

De symbolen, de tekst en de nummers moeten op alle etiketten goed leesbaar en onuitwisbaar in het zwart aangebracht zijn, behalve:
a)
op het etiket van de klasse 8, waarop de eventuele tekst en het nummer van de klasse in het wit moeten voorkomen;
b)
op de etiketten met groene, rode of blauwe achtergrond, waarop het symbool, de tekst en het nummer van de klasse ook in het wit mogen voorkomen;
c)
op het etiket van de klasse 5.2, waarop het symbool in het wit mag voorkomen; en
d)
op het etiket dat beantwoordt aan model 2.1, aangebracht op de gasflessen en gaspatronen voor de vloeibaar gemaakte petroleumgassen, waarop ze mogen voorkomen in de kleur van het recipiënt indien het contrast voldoende groot is.

5.2.2.2.1.7

Alle etiketten moeten aan de weersomstandigheden kunnen blootgesteld worden zonder noemenswaardige kwaliteitsvermindering.

5.2.2.2.2 Modellen van etiketten